‘Denk niet meer aan het verleden en sla geen acht op wat reeds lang voorbij is. Ik onderneem iets nieuws, het begin is er al. Ziet gij het niet?’
Zusters en broeders, die woorden uit de eerde lezing legt Jesaja in de mond van God, en ze worden werkelijkheid in Jezus. Zoals we zien in het evangelie, wordt Hij niet alleen door de duivel, maar ook door de schriftgeleerden en farizeeën op de proef gesteld. De duivel wilde Hem in de woestijn verleiden met macht en pracht, de schriftgeleerden en farizeeën met de toepassing van de wet van Mozes die steenhard is voor zondaars. Tenminste, als het om vrouwelijke, en niet om mannelijke zondaars gaat. Met die vreselijk onrechtvaardige en mensonwaardige wet dagen ze Jezus dus uit. Zegt Hij ja, dan keurt Hij een moord goed, zegt Hij nee, dan gaat Hij in tegen de wet van Mozes, en dat is al even erg. Maar zoals altijd gaat Jezus niet in op de uitdaging, Hij bukt zich en maakt met zijn vinger tekeningetjes in het zand, net of de vraag Hem niet interesseert. En wanneer zijn tegenstanders aandringen, zegt Hij doodgemoedereerd: ‘Wie van u zonder zonde is moet maar als eerste de steen werpen’, en Hij bukt zich opnieuw en maakt verder tekeningetjes in het zand. En het moet gezegd: die schriftgeleerden en farizeeën zijn eerlijke mensen, want ze staan zwijgend op en verdwijnen. Ze geven dus toe dat zij ook wel eens over de schreef gaan, dat ze dus niet vrij zijn van zonde en fout.
Pas dan spreekt Jezus de vrouw aan. Hij vraagt niet wat er gebeurd is, wie haar betrapt heeft, met wie en waarom ze in de fout is gegaan. Hij stelt niets in vraag, zelfs de vreselijke strafmaat niet. De enige vraag die Hij stelt is: ‘Heeft niemand u veroordeeld?’ En wanneer de vrouw ‘nee’, zegt, antwoordt Hij: ‘Ook Ik veroordeel u niet. Ga naar huis en zondig voortaan niet meer.’ En zo sluit Hij helemaal aan bij de woorden van zijn Vader in de hemel: ‘Denk niet aan het verleden, want Ik begin iets nieuws.’ En dat nieuwe is Jezus zelf: Niet kijken naar het verleden, ook niet naar de fouten uit het verleden, maar iets nieuws teweegbrengen, en dat is liefde, vrede en vreugde voor alle mensen.
Dat nieuwe is er ook voor ons, en het is meewerken aan het Rijk van God. Dat Rijk zien, er binnengaan, en zo een nieuw leven geven aan onszelf en aan onze medemensen. En ook zeggen: ‘Het oude is voorbij, het nieuwe is er al, maar we moeten het willen zien.’ Vandaag zien we spijtig genoeg dat meer en meer mensen dat nieuwe helemaal niet willen zien, integendeel, het aantal dictators groeit elke dag. Allemaal mannen die moordende stenen werpen op hun medemensen, niet omdat het zondaars zijn, maar omdat ze dat zelf zijn. Vreselijke, moordende zondaars, helse duivels die de macht hebben gegrepen.
Zusters en broeders, zoals altijd moeten wij ons afvragen wie wij zijn in het verhaal. Ik vrees dat ik moet zeggen dat we iedereen zijn, behalve Jezus. Nee, we zijn zeker niet altijd een overspelige vrouw, en we wensen ook niemand zijn of haar dood toe, maar even zeker zijn we niet zonder zonde, en staan we dikwijls klaar met een oordeel. We leven dus zeker niet altijd volgens het nieuwe dat God in de persoon van Jezus onder ons heeft gebracht. Gelukkig zet deze tijd ons aan het denken. Binnen een paar zondagen is het Pasen, en dat is de bron van ons geloof. Laten we dus toeleven naar dit heerlijke feest van Jezus’ opstanding. Laten we mee denken, mee geloven en mee verlangen naar wat Paulus in de tweede lezing zegt: ‘Ik wil Christus kennen, ik wil de kracht van zijn opstanding gewaarworden. Ik vergeet wat achter mij ligt, en reik naar wat voor me ligt. Ik storm af op het doel, en dat is de prijs van Gods heerlijke roeping.’ En die roeping is niets anders dan leven naar Jezus’ woorden van liefde, vrede en vreugde, voor onszelf en voor onze medemensen. Laten we dus vol geloof, hoop en liefde uitzien naar een heerlijk, zalig Pasen. Amen.