Door medelijden bewogen (Lc. 15,20)

 

Een man was van huis weggegaan en naar een ver land getrokken. Kwistig had hij omgesprongen met wat hij bezat. Een hongersnood over dat land, zodat hij heel berooid was en hij zich met vuil werk moest tevreden stellen. In Joodse ogen was hij heel laag gevallen, want hij moest varkens hoeden. Vanuit die diepte en ellende stond hij op en vatte de tocht aan naar huis.

De terugkeer

Psychoanalytici hebben zijn zieleroerselen uitgerafeld (Lytta Basset, La joie imprenable. Pour une théologie de la prodigalité, Genève, 1998). Zij hebben nagegaan hoe de verhoudingen lagen in dat gezin. Van alle banden en verhoudingen in een mensenleven is meestal de band tussen broers en zussen de langst durende. Waren er meer dan twee zonen? Had hij zussen? Waar was zijn moeder? Was er vrouwelijk dienstpersoneel?

Waar een kind niet meer thuis komt, verwerken vader en moeder dit anders. Beiden zijn ze blij wanneer hun kinderen; volwassen en zelfstandig, toch nog naar huis komen, bij een verjaardag, rond Nieuwjaar, op een feestdag en een familiale gebeurtenis.

In de parabel van Jezus is de man met zijn twee zonen zowel vader als moeder. Zijn huis staat open voor elk van zijn zonen. Daarom stond hij op de uitkijk naar zijn jongste zoon en daarom ging hij een tweede keer het huis buiten om bij de oudste aan te dringen binnen te komen en feest te vieren. Is die zoon na dit open gesprek met zijn vader, nadat hij zijn rancune over zijn broer had uitgesproken, toch binnengegaan om mee te feesten? Ouders beseffen zelf niet altijd de spanningen die tussen broers en zussen kunnen bestaan. De oudste vindt dat de jongste meer mag en krijgt, dan dat hij zelf ooit heeft gehad. De dochter is bitter, nadat zij zo lang thuis is gebleven en mede de zorg gedragen heeft voor de familie. Zij haalt het gezegde aan: “het paard dat de haver verdient krijgt het niet” Ze verwijt haar moeder dat deze van de zoon alles kon verdragen, maar niet van haar dochter.

God op zoek

Jezus heeft die fijne en diepzinnige parabel niet bedoeld om een psychologisch tafereel te schetsen. Hij heeft de parabel verteld om zijn eigen optreden tegenover tollenaars en zondaars van allerlei slag te rechtvaardigen. De Farizeeën en Schriftgeleerden morden daarover. Dit klopte niet met hun visie op de juiste godsdienst. Het voornaamste in de parabel is dat Jezus iets wou zeggen over de verhouding van God en over de houding van degene die dit gedrag niet kon goedkeuren. De parabel gaat bijgevolg meer over de oudste dan over de jongste zoon. Degene die nooit van huis is weggeweest, heeft de meeste moeite met de terugkeer en de thuiskomst van zijn broer. Hij is verbolgen over de vergeving en de verzoening, door de vader geschonken en aangeboden aan de jongste zoon. Hij die zich onberispelijk acht is niet bereid om samen te feesten met degene, die de smaak van wilde kastanjes heeft gekend. “Lopen de oudste zonen, de hoogmoedigen en hartelozen, de zelfbewuste rechtvaardigen niet het gevaar dieper verloren te gaan dan de jongste?” (J. Lambrecht, Terwijl hij tot ons sprak. Parabels van Jezus, Lanno, Tielt). Wanneer wij onze broers en zussen uit ons leven en ons hart bannen, gedragen wij ons zoals de oudste zoon. Wij zien vanuit een verblinde zelfrechtvaardiging niet in dat wij nog in zonde leven en ons afsluiten van de Bron van het leven.

Ben ik de oudste zoon?

Door de parabel werden de toehoorders en aanklagers van Jezus uitgedaagd om hun eigen houding te bevragen. Waar de parabel als blijde boodschap nu gelezen wordt, is hij een appèl aan ons. Gelijken wij niet op de oudste zoon? Kunnen wij ons oprecht verheugen wanneer mensen zich verzoenen? Handelen wij in het Westen zoals de oudste zoon, als wij moeite hebben dat aan volkeren uit de derde wereld de schuldenlast wordt verminderd?

Aanvaarden wij dat Jezus de zondaar, die zich bekeert, liever ziet dan zij, die menen dat zij geen bekering nodig hebben? Kunnen wij daar blij om zijn? Bij elke amnestie blijven er kankeraars, die niet kunnen aanvaarden dat mensen terug in de kring opgenomen worden. “De menselijkheid van de geschiedenis bestaat daaruit, dat ze met ieder mens opnieuw begint” (Romano Guardini, De tijdperken van het leven). De verzoening, die God schenkt en bewerkt, toont haar kracht telkens opnieuw, wanneer mensen zich met elkaar verzoenen. Jezus zet de Farizeeën en de Schriftgeleerden aan tot deelname in de vreugde. “Zij moeten uit hun verstarde isolement en steriele godsdienstigheid treden om zich aan Gods heil over te geven” (Jan Lambrecht).

De terugkeer van de zoon was een reden tot feest, maar indien de tweede niet meeviert, dan is dit een feest met open en lege plaatsen. Ons paasfeest kent nog altijd een stuk pijn, omdat wij niet kunnen en mogen vergeten dat een aantal er niet bij zijn. Wie als een verzoend mens wil leven, lijdt onder de pijn wanneer de verzoening die hij aanbiedt, niet wordt aanvaard. Het is best mogelijk dat Lucas het verhaal van de verloren zoon in zijn evangelie opgenomen heeft, omdat hij zelf kerkelijke toestanden voor ogen had binnen die eerste christengemeenten, waar christenen uit het Jodendom moeite hadden met de opname van heidenchristen met een zondig verleden. Binnen zijn eigen kerkgemeenschap heerste wellicht een tegenstelling van vurigheid en laksheid, van rigorisme en onduldbaar compromis met de zonde. De evangelist Lucas zou door deze parabel in dialoog getreden zijn met de strenge christenen in zijn gemeenschap. “Hij pleit voor de aanvaarding van berouwvolle zondaars; hij vecht voor een christendom dat blijft geloven in Gods vergeving als onverdiende genade” (J. Lambrecht).

Een christen zal de boodschap van de verzoening blijven verkondigen. In de Romeinse basilieken zijn de poorten van het jaar van de barmhartigheid geopend. God wil overal zijn barmhartigheid aanbieden. “Hij ziet ons al van verre omdat Hij ons bemint, En liever dan de sterren is Hem een mensenkind. En voordat wij Hem zoeken, zijn wij gezocht door Hem” (Z. J. 574). God blijft naar buiten komen, een tweede, een derde keer en een zoveelste keer om ons te zeggen: “Jongen, meisje, jij bent altijd bij me en alles wat van mij is, is ook van jou.”

God blijft op zoek gaan naar de mens, zelfs wanneer deze ver van God afstaat en hij er zich niet meer om bekommert dat hij God mist. Vanuit de parabel over het verlorene zijn wij uitgenodigd om te blijven geloven dat er hoop is voor wie in de ogen van de mensen dood en reddeloos verloren is. De parabel spoort ons aan om blij te zijn over alle stappen van verzoening. De parabel van het verlorene moedigt ons aan zelf stappen van verzoening te zetten en om verzoening te bevorderen tussen individuen, groepen, kerken en landen.

*************

Alleen God kan het geloof schenken,

Maar gij kunt getuigenis afleggen.

Alleen God kan liefde schenken,

Maar gij kunt de anderen leren beminnen.

Alleen God kan vrede schenken,

Maar gij kunt de eenheid zaaien.

Alleen God kan kracht schenken,

Maar gij kunt de moedeloze ondersteunen.

Alleen God kan vergeving schenken,

Maar gij kunt u met uw broeder en zuster verzoenen.

Alleen God is de Weg,

Maar gij kunt Hem aan anderen tonen.

Alleen God is leven,

Maar gij kunt de anderen tot het leven voeren.

Alleen God kan het onmogelijke doen,

Maar gij kunt het mogelijke aan.

God kan alles alleen doen,

Maar Hij rekent op u.