Wie goed doet, wordt zelf ook goed!

4e zondag van de vasten   Cyclus C       2013                                            2 Kor 5, 17-21

Luc 15, 1-3.11-32

 

Wie goed doet, wordt zelf ook goed!

 

Beste vrienden,

Aan de parabel die we zojuist gehoord hebben, kunnen we, naargelang het standpunt dat we innemen, verschillende titels geven. Voor de ouderen onder ons is dat nog steeds “De parabel van de verloren zoon”. Maar in de moderne theologie spreken we nu van “de gelijkenis van de barmhartige vader”. Het zijn twee aspecten van hetzelfde verhaal die elk een tegengestelde betekenis hebben gekregen. We zouden zelfs een derde betekenis kunnen overwegen: “een vader tussen twee zonen”.

Wanneer Jezus gelijkenissen vertelt, moeten we altijd letten op het wezenlijke, op datgene waar het echt op aankomt. En dat ontdekt ge niet altijd als ge het voor het eerst leest. Pas wanneer we beseffen dat God zelf in dit verhaal de hoofdrol speelt, begrijpen we ook wat Jezus ons wil zeggen. Want Jezus verkondigt ons hier een heel andere God. Een God die wel in de traditie van veel profeten staat, maar die toch niet altijd overeenkomt met andere Bijbelse Godservaringen. Voor de toehoorders van Jezus is het natuurlijk een grote uitdaging, je zou het zelfs een zware provocatie kunnen noemen. Want hun voorstelling van God – die sinds vele generaties is gegroeid – die vinden ze in Jezus uitleg niet terug, wat er toe leiden kan dat ze hun Godsbeeld terug volledig zullen moeten aanpassen. Om deze parabel gemakkelijker te begrijpen roepen we de hulp in van iemand die het zelf heeft meegemaakt, die in het verhaal meestal tekort komt en er op het laatst een beetje als een onnozelaar bij staat: de oudste zoon. Hij is een eerder conservatief type dat voor een klaar afgebakende, sinds oudsher overgeleverde levenswijze staat, en die zich daar ook aan houdt. Voor hem is het duidelijk: Alles moet geregeld en voorzien zijn. Dat geldt voor de aarde, maar ook voor de Hemel. In andere woorden: Voor alles moet er gerechtigheid zijn. En gerechtigheid betekent voor die oudste zoon: God is degene die beloont en straft, die goede punten geeft voor goed gedrag en die zondaars ook wel eens een ernstig lesje leert. Zo wordt de gerechtigheid behouden, en in de schriften staat toch: “Onze God is een gerechte God!” De oudste zoon volgt dus deze weg en kan daarom helemaal niet begrijpen dat de Vader zijn mislopen broer tegemoet gaat, hem om de hals valt en zelfs een feest voor hem houdt – en dat zelfs nog voor die broer in één of andere vorm boete heeft gedaan Dat de oudste zoon dat niet kan aanvaarden komt volgens mij niet voort uit het feit dat die handelwijze niet overeen komt met zijn beeld hoe een vader zou moeten zijn, maar ook, en vooral, omdat het niet overeenkomt met zijn Godsbeeld.

Om eerlijk te zijn, velen in onze kerk, en vooral ook vele ambtsdragers, staan ook nu nog in de traditie van de oudste zoon. Hoe velen zeggen er niet: Eerst berouw en boete, dan pas verzoening en herstel!   Want alles moet toch zijn plaats hebben, waar zouden we anders naartoe gaan? Vergeving kan je pas krijgen door eerst voor je schuld op te komen of toch minstens een periode op proef te doorlopen om jezelf terug waar te maken – dat is de oude beproefde methode. Uit die tijd kennen we toch ook nog de spreuk: “Gods oog ziet alles, ook wat in de diepste nacht gebeurt”, of, nog meer bekend “God ziet mij, hier vloekt men niet”. Die oude tijd bouwt op het alziende oog van God dat ons overal volgt, en ze bouwt op de opgeheven wijsvinger van God die ons geen enkel plezier gunt. God wordt hier misbruikt als angstaanjager, als wreker, als ultieme controle-instantie – maar, die voorstelling van God is niet het Godsbeeld dat Jezus ons voorhoudt! Jezus verkondigt een nieuwe tijd en met deze parabel stelt Hij het oude Godsbeeld niet alleen in vraag, maar Hij draait het als het ware ondersteboven: voor de God die Jezus verkondigt is de ommekeer, de thuiskomst reeds voldoende – meer is er niet nodig. Maar zo eenvoudig en begrijpelijk als dat in onze tijd klinkt, klonk dat in Jezus’ tijd helemaal niet. Die ommezwaai van gerechtigheid naar barmhartigheid, van een God met zware voorwaarden naar een God die ons tegemoetkomt, dat veroorzaakte toen een ware aardverschuiving. De religieuze overheid reageerde dan ook overeenkomstig. Tenslotte waren die ambtsdragers de hoeders van Gods gerechtigheid op aarde en ze matigden zich uiteindelijk zelfs het recht toe om over de toegang tot de Hemel te beschikken. Dat is trouwens een zienswijze waarvoor we ook in onze kerk moeten oppassen. We mogen niet in gelijkaardige denkstructuren terugvallen wanneer we spreken over boete, straf, aflaten en dergelijke. Want het is een feit dat Jezus niet getuigt van Gods gerechtigheid, maar wel van Gods barmhartigheid – en dat tot in zijn dood.   
Bij al dat nadenken heb ik eigenlijk als het ware de beide zonen in mijzelf ervaren. Aan de ene kant zou ik graag goed en betrouwbaar zijn en moet de gerechtigheid zegevieren. En dan gaat toch ook mijn sympathie vooral uit naar de jongere zoon die het vaderhuis verlaat en de wereld wil zien. In ons diepste binnenste zouden we toch allemaal het leven eens willen proeven zoals hij, het in al zijn aspecten beleven, zonder daarbij een slecht geweten te moeten hebben. Maar dan eisen we weer een beloning voor diegenen die afstand doen van wat anderen zich gunnen, die gewoon doorwerken en spaarzaam leven. En als we eerlijk zijn, dan maken we van orde en gerechtigheid een punt, tot we zelf eens struikelen en dan echt op Gods barmhartigheid zijn aangewezen.  
En dan nog een interessante gedachte: In de barmhartige vader toont Jezus ons ook de moederlijke kant van God. Want in het Hebreeuws wordt de baarmoeder, waarin het nieuwe leven groeit, aanzien als de zetel van de moederliefde, van het medegevoel en de barmhartigheid.   En daarmee wordt voor mij duidelijk: In deze parabel keert Jezus zich definitief af van die soms toch zo oorlogszuchtige God van het oude testament, die zelfs over tienduizenden gesneuvelden geen traan vergiet. Hij keert zich ook af van die patriarchale God, die zonder meer over het lot van een ganse familie beslist, en Hij wendt zich tot een vaderlijke God, die door Jezus in de omgangstaal zelfs met “Abba” – “Papa” wordt aangesproken. Jezus wendt zich tot een moederlijke God, die in zijn binnenste altijd bezorgd is voor ons, zijn mensen. Maar daardoor is ook Jezus’ pedagogiek helemaal anders opgebouwd. God voedt zijn volk niet langer op met strengheid en straf, maar hij wil het naar de kant van het goede toe trekken. Zo onder het motto: Wie goed doet, wordt zelf ook goed. Het resultaat wordt niet bereikt door vrome verhalen, niet door religieuze voornemens en ook niet door het blind staren op voorschriften en regeltjes. Wie het goede doet, wordt goed – net zoals ge nat wordt als ge door het water loopt. God komt ons met open armen tegemoet. Daarom sloeg die oude predikant, die de mensen toeriep: “Doe zoals God, wordt mens”, de nagel op de kop.

Laten we met open geest op onze medemensen toegaan; laten we proberen om hen zonder vooroordelen te ontmoeten en hen te helpen waar we kunnen. Want: “wie goed doet, wordt zelf ook goed”. Hoe meer een mens iets goeds doet, iemand vergeeft, opricht, begeleidt enz.. hoe gemakkelijker het wordt, en de mens zelf wordt in de waarste zin van het woord ook aantrekkelijker. Een rechtvaardige kunt ge aan zijn streng rechtersgezicht herkennen. Elk echt of vermeend onrecht laat sporen na op zijn gezicht, net zoals bij de barmhartige het toegeeflijke en barmhartige gedrag van anderen. Wat heeft hij eraan wanneer er zich s’ochtends in de spiegel twee zelfingenomen gezichten naar mekaar moeten kijken. De barmhartige daarentegen herkent zichzelf in het gezicht van zijn naaste. Nu weet ik wel dat barmhartigheid ook kan worden uitgebuit waardoor ge daar achteraf voor gek staat. Ook vele christenen zeggen soms toch wel eens dat barmhartigheid rijmt op domheid. Maar, beste vrienden, “Mens zijn wil niet zeggen dat ge de ene keer zus, en de andere keer zo moet reageren. Mens zijn betekent ook – dat ge altijd anders kunt worden. Amen.