Ik ben met je

Na dan: ga, ja jij!
- zo klinkt het in de eerste lezing tot Mozes -
Jou zend ik naar Farao,
om Mijn volk , de Israëlieten
uit Egypte weg te leiden.

 

Alles begon in het leven van deze man
met een kreet van verontwaardiging,
als hij het, (pas volwassen geworden aan het hof van Egypte),
moet meemaken hoe één van de opzichters in dienst van de Farao
een joodse slaaf bruut neerslaat.

Als hij dat ziet wordt hij woedend.
De woede van de man Mozes is zo onbekookt en hels,
dat hij zelf moordenaar van de moordenaar wordt.

Wat hij voelde was echt
en het overviel hem als een goddelijk bevel
maar hij maakte zichzelf onmogelijk
en hij vlucht weg naar de woestijn van Midjan.

Daar vindt hij rust, trouwt, krijgt een kind
en past op de schapen van de kudde van schoonpapa.
Maar het is geen echte rust.

Het huwelijk en zijn nieuwe bestaanswijze
hadden het hart van Mozes niet echt getroost.

Zijn hart treurde
als hij aan het lot van zijn volksgenoten dacht.
Dit kan niet zo blijven
en Mozes krijgt dan ook op een schijnbare rustig middaguur,
terwijl de zon brandend aan de hemel staat
het visioen van het brandende braambos
waarin zich plotseling God openbaart.

De braamstruik is de nietigste van alle struiken.
Het is een nutteloos gewas,
behalve dan voor een enkel schaap met een sterke tong.
Het beeld van de nietige braamstruik die niet verbrandt
wordt door de joodse lezers vaak gezien
als het beeld van het lijden van de nietigen, de kleinen:
ze lijken verbrand en vernietigd te worden
maar ze komen er toch doorheen.

Net zoals de braamstruik
de vurige dodelijke vlammen moet trotseren en ook trotseert
zo is het volk van God door alle beproevingen heen gekomen.
Omdat het zich vastklampte aan God.

Het gaat in het visioen van het braambos
om het geheim van ieder mens die gaan wil met God
en die zich door God in bezit laat nemen.

God zelf is een laaiend vuur, dat ons tot as kan verbranden
maar dat doet Hij niet. Hij neemt ons als zijn werktuigen aan
en stuurt ons er op uit.

Maar dat valt niet mee.
Mozes zegt -in het stukje wat in uw boekje helaas weggelaten is:
'wie ben ik, dat ik naar Farao
zou gaan om de Israëlieten uit Egypte weg te leiden?'

En dan komt het begin van een antwoord:
'Toen zei de Eeuwige: zie, ik ben met je!'
De mens die zich ergert aan het onrecht
en die opkomt voor het recht is iemand
die mag weten dat God met hem meetrekt.
Hij is niet alleen.
Heel merkwaardig is wat dan volgt:
Mozes vraagt om een teken om zeker te weten
dat God met hem mee zal gaan.

Wij zouden verwachten dat God
hem misschien dan een wondertje zou gunnen
zodat Mozes zeker weten kan dat hij veilig zit bij God.
Maar hij krijgt zijn wonderteken niet. Wat krijgt hij dan wel?
Hem wordt iets toegezegd:
'En dit zal het teken zijn dat ik jou gezonden heb:
wanneer jij je volk uit Egypte hebt geleid
zul je jouw God komen dienen op deze berg.'

Het teken van 'Mijn aanwezigheid,' zegt God, 'is dit:
je zult goed terechtkomen, het zal lukken.

Als jij je opdracht serieus neemt
zul jij met een van slavernij bevrijd volk terugkomen,
hier, bij deze zelfde berg.'

Alle onrecht, alle slavernij, iedere marteling
is een slag in het gezicht van God.
Goede plannen heeft God in overvloed
die staan in het goede boek
maar Hij kan niets zonder ons.
Maar het zit niet altijd mee!

Het evangelie van vanmorgen gaat over allerlei gebeurtenissen
in Jezus' dagen die mensen verontwaardigd maakten
en die hun de vraag deden stellen
of je er wel of niet iets aan kon doen.

Jezus preekt erg actueel
en dat is voor ons moeilijk
omdat wij de gebeurtenissen waar Hij op doelt
niet meer kennen zoals ze over enkele lustra
moeten gaan nadenken als wij zeggen:
weet je nog ENSCHEDE of VOLENDAM.

Allereerst horen we spreken over mensen
die Jezus komen vertellen dat er iets vreselijks gebeurd was
met Galileeërs 'wiens bloed door Pontius Pilatus
met dat van de offerdieren was vermengd.'

Waar hebben zij het over?
Gelukkig helpen andere joodse schrijvers uit Jezus' tijd ons er achter te komen.
Er was in Jezus' tijd een opstand geweest tegen de Romeinse bezetters.
De opstand was mislukt en als straf zijn de opstandelingen
in de tempel van Jeruzalem door Pilatus
-neen Pilatus was niet zo lief zoals wij hem vaak voorstellen-
geëxecuteerd. Hun bloed mengde zich als het ware
met het bloed van de offerdieren in de tempel.

Deze gebeurtenis had diepe indruk gemaakt
en er werd veel over gesproken.
Er waren mensen die de opstandelingen helden vonden
en ze heilig wilden verklaren. Er waren er ook
die het gevaarlijke heethoofden vonden.

Jezus blijft daar min of meer buiten en zegt,
nadenkende over deze gebeurtenissen
dat ieder mens zijn eigen verantwoordelijkheid heeft
en zelf moet kiezen welke weg voor hem of haar dé weg is.
Ieder mens moet vruchten voortbrengen
van bekering, op zijn of haar eigen manier handelen
opdat andere mensen er iets aan hebben.

Maar maken dan andere rampen
je niet machteloos,
gewoon vreselijke dingen die er gebeuren
zonder dat je er iets tegen kunt doen:
een vulkaan die uitbarst,
een aardbeving, een vreselijke ziekte die je treft,
een muur die op je hoofd valt.

Overkomen zulke rampen je als straf van God:
Jezus legt uit dat, als dat zo was,
veel meer mensen gedood moesten worden
omdat ze verkeerd leefden.
Die toren zou bijv. op ons allemaal moeten vallen
en Pilatus zou ons allemaal wel kunnen dood maken.

Alle rampen en alle ellende overkomen ons gewoon
- net zoals een straaljager die op je hoofd zou kunnen vallen-
maar ze houden wel een les in:
we kunnen omdat wij dingen meemaken zoals wij ze meemaken
dieper gericht worden op de dingen die wezenlijk zijn
en beter gaan doen wat er gedaan moet worden.

Alle mensen die met een echt diep verdriet te maken hebben gehad
zullen je dat kunnen vertellen.
-------------------
En God zelf dan? Is Hij afwezig, trekt Hij zich iets aan van onze ellende?

God heeft gesproken, zo hoorden we in de eerste lezing van vandaag:
'IK HEB DE JAMMERKRETEN VAN DE VERDRUKTEN GEHOORD.'

Maar ook:
'IK KOM KIJKEN OF DE BOOM VRUCHTEN DRAAGT.'

Ik ben erg benieuwd naar de vruchten die jij voortbrengt
de toekomst van Mijn wereld
hangt van jouw wil tot bekering af:

Bekering moet dan heel letterlijk genomen worden:
niet alleen maar 'braaf worden en vroom'
-daar is natuurlijk niets op tegen-
maar er is meer mee bedoeld:
zoiets als: je keren naar het goede
je inzetten voor het goede.... werkelijk iets doen,
je leven veranderen...
en daarom is dit evangelie op de derde zondag van de vastentijd
ook weer zeer goed op zijn plaats
omdat wij allemaal worden verlost
uit gevoelens van machteloosheid en schuld en allen,
zoals wij zijn, worden opgeroepen,
daden van gerechtigheid te doen.

Allemaal zijn we wel eens bang of onzeker:
hoe zullen we dit volbrengen.

Iedere zondag worden wij aan het eind van de viering gezegend:
dat betekent eigenlijk: erop uitgestuurd
om je verantwoordelijkheid te dragen.

En als de onzekere mens dan nog aarzelt
en zegt... 'ik ben bang'
en zich afvraagt wie die God toch wel is
die ons zo uitdaagt en vraagt naar zijn naam
krijgt hij het eenvoudige maar tegelijk ook mysterieuze
antwoord:
'MIJN NAAM IS IK BEN BIJ JE'.

Dat antwoord geldt voor ieder van ons hoogst persoonlijk
en dat antwoord moet ons genoeg zijn.

Het is hetzelfde antwoord dat Jezus kreeg
toen Hij aan het kruis hing en zich afvroeg
of God Hem niet verlaten had.

'MIJN NAAM IS: IK BEN BIJ JE' ik zal je redden,
IK BEN BIJ JE, ik ga met Jou door de dood heen.. nu.

Met die God die Jezus uit de dood naar het leven voerde
kunnen wij rustig op weg gaan,
aan die God die ons door het donker heen naar het licht voert
die ook ons over de goede vrijdag heen naar Pasen voert
kunnen wij ons rustig toevertrouwen.

Die God zal ons niet teleurstellen.
Hij kent ons bij onze naam
en roept ons naar Zijn nieuwe toekomst
rond de Zoon van belofte
die leeft in de eeuwen der eeuwen.