18e zondag door het jaar C - 2001

Zusters en broeders,

In sommige streken van Indië hebben de jagers een heel merkwaardige, maar ook heel effectieve manier  om apen te vangen: ze maken een  gat  in een kokosnoot, hollen ze uit, doen er wat rijst in,  en binden  ze  opnieuw in de boom. Omdat een aap graag rijst eet,  gaat hij  met zijn hand door het gat om die te grijpen. Maar door dat grijpen maakt hij een vuist, wat zijn hand dikker maakt, zodat hij ze niet meer uit het gat kan trekken. Alleen als hij de rijst lost, zou hem dat lukken. Maar hebben is hebben, denkt de aap, er staat immers niet elke dag rijst op het menu. Dus laat  hij zich door de jagers vangen dan dat hij zijn  buit lost. Hij is dus letterlijk de gevangene van zijn bezitsdrang. Hij is zo bezeten door zijn bezit, dat hij vergeet te leven.

De  gelijkenis  met  de rijke boer uit de parabel  van  Jezus  is treffend. Ook hij vergeet te leven omwille van zijn bezit. Hij heeft een  bijzonder  grote oogst, maar dat maakt hem niet gelukkig,  want hij  zit met een probleem: hij heeft te weinig schuren om zijn oogst in  op  te bergen. Zijn overvloed schept dus geen teveel,  maar  een tekort, en dat is raar. Raar, maar waar. Want ieder van ons weet dat bezit  altijd om nog méér bezit vraagt. Dus weten we ook dat bezit  niet  echt iets aan ons leven toevoegt, maar er wel iets  van wegneemt, namelijk de vrijheid om echt te leven, en te genieten van het leven zoals  God het ons geeft. De rijke man uit de parabel  kan niet  genieten van wat hij heeft, hij kan alleen maar denken: ik zal dit  doen, ik zal dat doen, ik zal nieuwe schuren bouwen, en  later, als  ik  ooit eens vijf minuten tijd heb, zal ik het er wel van nemen. Maar er is  geen later,  en  als er toch een was, zat de man misschien met  hetzelfde probleem:  wat zou hij immers aanvangen als de oogst het jaar nadien weer  zo overdadig was? Zijn schuren weer afbreken en er weer nieuwe bouwen,  en  weer zeggen: later zal ik ervan genieten? Zal  hij  dus weer vergeten te leven? Zoals die apen in Indië?

Zusters en broeders, ieder van ons streeft op een of andere manier naar bezit,  en  het  gebeurt maar  zelden dat iemand  zegt:  ik  heb genoeg,  ik doe er niets meer voor. Nee, eigenlijk willen we  altijd meer. Nochtans botst die drang naar méér  telkens opnieuw met iets dat we heel  goed  weten,  maar dat we ook  hardnekkig  proberen  te vergeten, namelijk dat geld geen garantie is voor leven, gezondheid en  vriendschap,  kortom, voor de dingen die ons écht gelukkig maken en die we niet kunnen kopen, ook niet met al het geld van de wereld. De rijke  uit  de parabel heeft gewoon geen tijd om gelukkig  te  zijn . Misschien was hij dat wél geweest als hij de overvloed - die hij  niet  nodig  had en waar hij ook niet had op gerekend -   gewoon  had weggegeven.  Maar  daar heeft hij in zijn drang naar meer  niet  aan gedacht,  en  dat is spijtig, want iemand die niet kan  delen,  doet zichzelf  te kort. Hij heeft bijvoorbeeld  geen vrienden,  want hij houdt alleen zijn geld te vriend.   En  ook hierbij wil ik een verhaal vertellen. Een vrouw, laten we haar  voor  het gemak Maria noemen, had heel haar leven gediend  bij twee rijke, maar gierige zussen, die altijd alles hadden opgepot. Ze hadden  alleen tijd voor wat ze bezaten,  dus stierven ze in  eenzaamheid. Zelfs  erfgenamen  hadden ze niet, en daarom maakten ze alles  over aan  Maria. Maar die vond haar pensioentje ruimschoots voldoende, en bovendien  vond ze het helemaal geen leuk idee om al dat vrekkig verdiende geld van die beide zussen op haar eentje op te maken, dus gaf ze het weg  aan  allerlei  organisaties  voor het goede doel.  En  toen  ze vijfenzeventig werd, gaf ze een feest voor broers en zussen en neven en  nichten  en  vrienden  en bekenden. En  iedereen  was  er,  want iedereen  vond  haar een mens van waarde. Ze dacht immers  niet  aan nemen en nog méér nemen, maar wel aan delen.

En  ook  bij  dit delen hoort een verhaal, dit keer niet  uit  de werkelijkheid,  maar  wel van de grote Russische schrijver  Tolstoj. Die  vertelt  over een heel rijke man die ging sterven. Hij had  gemerkt  dat in dit leven bijna alles voor geld te koop was, dus dacht hij dat dat ook in het andere leven wel zo zou zijn. Daarom liet hij zich  begraven met een grote zak goudstukken in zijn kist. Toen  hij in  de andere wereld aankwam, had hij honger, en het trof juist  dat een  engel allerlei voedsel aanbood. Dat loopt hier lekker, dacht de man,   en hij haalde een paar van zijn goudstukken boven. Maar  daar liep  hij op een bec de gaz, zoals we in Landen zeggen,  want de  engel zei: Hier kunt ge alleen betalen met het geld dat ge  hebt weggegeven, niet met het geld dat ge voor uzelf  hebt gehouden.

Zusters en broeders,  welke invalshoek we ook nemen als we over geld  en bezit spreken, we komen altijd op hetzelfde uit: de weg van het pure bezit leidt naar slavernij en onvruchtbaarheid op elk gebied, en het bezit  sterft mee met zijn eigenaar, want aan de andere kant van dit leven kunnen we er niets mee aanvangen. De weg waarbij het bezit ook  bereid  is te delen en te verdelen voert integendeel naar leven, ook over  de  grens van dit leven heen. Het is de moeite waard  om  daar eens over na te denken. Amen.