Zusters en broeders,
In sommige streken van Indië hebben de jagers een heel merkwaardige, maar ook heel effectieve manier om apen te vangen: ze maken een gat in een kokosnoot, hollen ze uit, doen er wat rijst in, en binden ze opnieuw in de boom. Omdat een aap graag rijst eet, gaat hij met zijn hand door het gat om die te grijpen. Maar door dat grijpen maakt hij een vuist, wat zijn hand dikker maakt, zodat hij ze niet meer uit het gat kan trekken. Alleen als hij de rijst lost, zou hem dat lukken. Maar hebben is hebben, denkt de aap, er staat immers niet elke dag rijst op het menu. Dus laat hij zich door de jagers vangen dan dat hij zijn buit lost. Hij is dus letterlijk de gevangene van zijn bezitsdrang. Hij is zo bezeten door zijn bezit, dat hij vergeet te leven.
De gelijkenis met de rijke boer uit de parabel van Jezus is treffend. Ook hij vergeet te leven omwille van zijn bezit. Hij heeft een bijzonder grote oogst, maar dat maakt hem niet gelukkig, want hij zit met een probleem: hij heeft te weinig schuren om zijn oogst in op te bergen. Zijn overvloed schept dus geen teveel, maar een tekort, en dat is raar. Raar, maar waar. Want ieder van ons weet dat bezit altijd om nog méér bezit vraagt. Dus weten we ook dat bezit niet echt iets aan ons leven toevoegt, maar er wel iets van wegneemt, namelijk de vrijheid om echt te leven, en te genieten van het leven zoals God het ons geeft. De rijke man uit de parabel kan niet genieten van wat hij heeft, hij kan alleen maar denken: ik zal dit doen, ik zal dat doen, ik zal nieuwe schuren bouwen, en later, als ik ooit eens vijf minuten tijd heb, zal ik het er wel van nemen. Maar er is geen later, en als er toch een was, zat de man misschien met hetzelfde probleem: wat zou hij immers aanvangen als de oogst het jaar nadien weer zo overdadig was? Zijn schuren weer afbreken en er weer nieuwe bouwen, en weer zeggen: later zal ik ervan genieten? Zal hij dus weer vergeten te leven? Zoals die apen in Indië?
Zusters en broeders, ieder van ons streeft op een of andere manier naar bezit, en het gebeurt maar zelden dat iemand zegt: ik heb genoeg, ik doe er niets meer voor. Nee, eigenlijk willen we altijd meer. Nochtans botst die drang naar méér telkens opnieuw met iets dat we heel goed weten, maar dat we ook hardnekkig proberen te vergeten, namelijk dat geld geen garantie is voor leven, gezondheid en vriendschap, kortom, voor de dingen die ons écht gelukkig maken en die we niet kunnen kopen, ook niet met al het geld van de wereld. De rijke uit de parabel heeft gewoon geen tijd om gelukkig te zijn . Misschien was hij dat wél geweest als hij de overvloed - die hij niet nodig had en waar hij ook niet had op gerekend - gewoon had weggegeven. Maar daar heeft hij in zijn drang naar meer niet aan gedacht, en dat is spijtig, want iemand die niet kan delen, doet zichzelf te kort. Hij heeft bijvoorbeeld geen vrienden, want hij houdt alleen zijn geld te vriend. En ook hierbij wil ik een verhaal vertellen. Een vrouw, laten we haar voor het gemak Maria noemen, had heel haar leven gediend bij twee rijke, maar gierige zussen, die altijd alles hadden opgepot. Ze hadden alleen tijd voor wat ze bezaten, dus stierven ze in eenzaamheid. Zelfs erfgenamen hadden ze niet, en daarom maakten ze alles over aan Maria. Maar die vond haar pensioentje ruimschoots voldoende, en bovendien vond ze het helemaal geen leuk idee om al dat vrekkig verdiende geld van die beide zussen op haar eentje op te maken, dus gaf ze het weg aan allerlei organisaties voor het goede doel. En toen ze vijfenzeventig werd, gaf ze een feest voor broers en zussen en neven en nichten en vrienden en bekenden. En iedereen was er, want iedereen vond haar een mens van waarde. Ze dacht immers niet aan nemen en nog méér nemen, maar wel aan delen.
En ook bij dit delen hoort een verhaal, dit keer niet uit de werkelijkheid, maar wel van de grote Russische schrijver Tolstoj. Die vertelt over een heel rijke man die ging sterven. Hij had gemerkt dat in dit leven bijna alles voor geld te koop was, dus dacht hij dat dat ook in het andere leven wel zo zou zijn. Daarom liet hij zich begraven met een grote zak goudstukken in zijn kist. Toen hij in de andere wereld aankwam, had hij honger, en het trof juist dat een engel allerlei voedsel aanbood. Dat loopt hier lekker, dacht de man, en hij haalde een paar van zijn goudstukken boven. Maar daar liep hij op een bec de gaz, zoals we in Landen zeggen, want de engel zei: Hier kunt ge alleen betalen met het geld dat ge hebt weggegeven, niet met het geld dat ge voor uzelf hebt gehouden.
Zusters en broeders, welke invalshoek we ook nemen als we over geld en bezit spreken, we komen altijd op hetzelfde uit: de weg van het pure bezit leidt naar slavernij en onvruchtbaarheid op elk gebied, en het bezit sterft mee met zijn eigenaar, want aan de andere kant van dit leven kunnen we er niets mee aanvangen. De weg waarbij het bezit ook bereid is te delen en te verdelen voert integendeel naar leven, ook over de grens van dit leven heen. Het is de moeite waard om daar eens over na te denken. Amen.