Ik begin vandaag eens omgekeerd.
Lieve Emma en Irene, jongens en meisjes van het koor,
puellae en mannen van het koor, parochianen en gasten,
organisten, dirigenten, beste mevrouw Fennis, andere familieleden, collega’s, monseigneur Hendriks, … beste Eric en nu ben ik aan de top.
Samen zijn wij Gods volk onderweg.
Ons gingen mensen voor, ons zullen mensen volgen.
Vandaag begin ik even met te denken aan wie ons voorgingen.
Ik denk Eric aan jouw vader thuis die niet streng was,
ik denk aan pastoor van Veen die inspirerend was
aan bisschop Bomers die jou, Eric, op het bisdom aannam.
Samen zijn wij Gods volk:
die ons voorgingen zijn nog met ons in de gemeenschap der heiligen.
Vandaag ligt de nadruk toch even op de mensen beneden.
Wij samen trekken de geschiedenis door
als een lange stoet mensen gelovend, hopend en liefhebbend.
We hebben idealen die al of niet uitkomen.
We maken mooie dingen mee en minder mooie…
dingen die geweldig zijn en dingen die minder geweldig zijn:
er wordt creativiteit gevraagd om ons eigen leven in te vullen.
Sinds enkele jaren woont Eric in de Bavo op zolder,
zeg ik altijd, maar dat is in een luxueus appartement
met prachtig uitzicht op de koepel van de kathedraal.
Net zoals Elia die een bovenvertrek bewoonde in Sarepta
heeft Eric uitzicht op de kouwen die iedere zomeravond
om 21 uur krassend op de koepelrand gaan zitten met honderden tegelijk.
De weduwe van Sarepta had de profeet in huis genomen
zoals….. neen de vergelijking houdt nu op.
Teleurgesteld is ze als het noodlot toeslaat
en haar zoon sterft: ‘Man Gods, hoe heb ik het nu met u?
hebt u bij mij uw intrek genomen om mijn zonden openbaar te maken
door mijn zoon te laten sterven.’
Altijd weer schrijven mensen ellende aan God toe.
Wij hebben nu twee mensen van het bisdom die erg ziek zijn
neen ik heb het niet over de bisschop die redt het wel
maar over Stefan van Aken, ook uit Hilversum
en Wim Peeters. Samen vechten zij dapper tegen de kanker:
ze geven het niet op en wij bidden voor hen
als supporters van hun gezinnen.
Elia gaat in een krachtig gesprek met God
om ons te leren dat God niet de God is die ons pakketjes ellende stuurt
maar een God die troost en mensen het leven geeft: nu en later.
De herinnering aan Elia leert ons
dat de profeet en de profetie niet klein te krijgen zijn.
Ook niet door de massale verwoesting van stad en volk,
waarvan de eerste christenen getuige moesten zijn,
ook niet door welke krisis in of buiten de kerk ook.
We laten Elia even achter op zijn bovenverdieping
en gaan naar Naim: de liefelijke stad.
Twee stoeten komen elkaar daar tegen.
Wij lopen mee met Jesus de Messias en zijn vrienden.
Jesus gaat ons zelfbewust voor naar Jeruzalem.
Een grote groep mensen loopt mee: alles prachtig
al weet Jesus wat hem in Jeruzalem te wachten staat.
Naim, liefelijke stad betekent dat.
Nou het ziet er ook prachtig uit:
is het niet geweldig mooi ons leven
de zon schijnt, de bomen schudden met hun groene kruinen
de bloemen wuiven op het veld.
En dan komt daar opeens die andere stoet.
Als we bij de stadspoort aankomen
komt daar een treurende menigte naar buiten
vele mensen begeleiden een weduwe
die haar enige zoon moet missen.
Een weduwe herinnert in Israël aan de perioden
dat God zelf als de bruidegom van het volk afwezig leek.
Een weduwe zonder zoon is een volk zonder toekomst.
Deze stoet kan alleen maar op weg zijn naar de diepte.
De profundis clamavi (Ps. 130).
Velen uit de stad met de liefelijke naam
-wat klinkt die nu wrang- heffen met haar deze klaagzang aan.
De twee stoeten komen elkaar in het evangelieverhaal van deze morgen tegen.
De ene stoet bestaat uit vele klagers,
de andere stoet is op weg naar het leven:
het zijn de volgelingen van Jesus en Jesus zelf.
Zij zijn ‘opgaande naar Jeruzalem’ zeiden we.
Een kleine groep volgt deze getuige van Gods nieuwe toekomst.
En dan vertelt het evangelie dat Hij de heiland is
die de breuk heelt, die de dood had veroorzaakt.
Jezus raakt de lijkbaar aan; de dragers staan stil.
Hoe durft Hij! Treedt Hij op als goddelijke held die de chaos terugdringt,
of staat Hij daar – net als aan het bed van het dochtertje van Jaïrus
of aan het graf van Lazarus – als mens, de mens bij uitnemendheid
die van God toekomst durft te vragen, te eisen ter wille van het recht op aarde?
Jesus staat daar als het ware tussen God en de mensen in.
Hij worstelt als het ware om een zegen,
Hij ontrukt aan de nacht het levenslicht.
Hij staat als Abraham voor de Eeuwige of als Jakob voor de engel.
‘Jongen ik zeg je sta op’ en hij staat op
en de breuk tussen de moeder (de wanhopige gemeente)
en haar kind wordt hersteld, er is weer toekomst.
Het drama van een nieuwe generatie die afgestorven was
wordt ongedaan gemaakt.
Ook de nieuwste generatie, de jonge kerk kun je zeggen,
wordt tot leven gewekt teruggeven aan zijn moeder
en zal weer in contact komen met de oude traditie,
weer leven in het gezelschap van aartsvaders, profeten en rabbijnen,
maar met het aangezicht naar de toekomende dingen.
God weet toch raad met de dood (ook met de onze)
en niet tevergeefs blijken mensen voor Hem te hebben gekozen.
Dat God met de dood raad weet,
noemt de klassieke geloofsbelijdenis ‘de verrijzenis des vlezes’.
In dat spraakgebruik betekent vlees nog de hele ongedeelde mens.
In de opwekkingsverhalen belijdt de christelijke oergemeente
dat allen die de Messias mogen ontmoeten
met Hem op weg zijn naar het leven.
Door ons met deze Jezus toe te vertrouwen aan God,
zullen wij merken dat de dingen uiteindelijk toegroeien
naar wat God heeft bedoeld:
dat blinden zien en kreupelen gaan,
dat melaatsen rein worden en doven horen, dat doden verrijzen
en – last but not least – dat aan arme mensen het evangelie wordt aangezegd.
In de nieuwtestamentische verkondiging is er nog meer in het geding,
namelijk de wetenschap dat de Messias zelf
op de grond in de hof zal worden neergeworpen en zal ‘nederdalen ter helle’,
dat is in de uiterste grimmigheid en onverbiddelijkheid van de dood.
Hij zal zelf de doodsnood in alle poriën van zijn lichaam ondergaan
en smeken dat die beker aan Hem voorbij zal gaan.
Jezus toont zich aanzienlijk meer geschokt en angstiger
dan Socrates die onbewogen de gifbeker drinkt.
Jezus neemt het menselijke sterven ernstiger.
Maar omdat Hij staat aan de kant van de Heer van het leven,
kan Hij bij het dochtertje van Jaïrus zeggen dat ze slaapt,
en in Naïn bevelen: ‘Jongen, Ik zeg je, sta op!’
De majesteit van Gods handelen wordt op deze wijze zichtbaar.
Tenslotte.
Toen ik priester gewijd werd, 4 juni 1966,
was de diakenwijding alleen maar een inleiding op de priesterwijding.
Na het 2e Vaticaans concilie werd het oud christelijke diakenambt,
Stefanus was er zo een, Franciscus ook, weer in ere hersteld.
Onze vorige Paus Benedictus heeft in een van zijn toespraken
de zelfstandige waarde van het diakenambt uitdrukkelijk benadrukt.
Bij een teambesprekingen op ons dakterras de vorige zomer
kwam bij de Bavopastores de gedachte op
dat zo misschien het moment in zicht zou kunnen komen
dat vrouwen ook tot dit ambt zouden kunnen worden toegelaten.
We zouden daar, ik zeg het voorzichtig,
helemaal niet zo erg tegen zijn… wat uitdagender gezegd:
ik – ik spreek voor mijzelf- zou dat geweldig vinden.
Terug naar jou Eric.
Het evangelie dat wij samen verkondigen met al onze collega’s
en dat alle parochianen in hun eigen leven gestalte geven -ze doen dat vaak beter dan wij-
is niet door mensen uitgedacht. Paulus zegt dat tot zijn lastige Galaten.
Het is ook niet van een mens ontvangen of geleerd
-hoewel diegenen die ons voorgingen
en die ik aan het begin noemde wel hebben bemiddeld-
het is ons gegeven door de openbaring van Jesus Christus
die voor ons geleden heeft, die voor ons gestorven is
en als Voorganger met een grote V
ons door de dood is voorgegaan op weg naar het nieuwe leven.
Wij bidden dat Zijn Koninkrijk mag komen in onze dagen
dat wij samen trouw aan onze opdracht verdergaan.
Wij allen, de stoere mannen en puellae van het koor
de jongens en meisjes op hun eigen overtuigende wijze.
We zijn trots op jullie daar in jullie zijvak van de kathedraal.
Eric, dank voor je inzet al die jaren voor ons bisdom
– maar dat is eigenlijk meer aan de bisschop om dat te zeggen-
dank voor je inzet voor ons kathedrale koor
–die zullen je dat ook nog wel zeggen- en voor onze parochie.
Wees gelukkig in je ambt, blijf nog lang hier –vooral hier- actief
en God zegene jou, Irene, Emma en allen met wie jij door het leven trekt.
Je dankbare collega
Hein Jan van Ogtrop, Plebaan en Bavopastoor.