5e zondag door het jaar C - 2019

Zusters en broeders,

Je zou het roepingenzondag kunnen noemen, want zowel in de eerste lezing als in het evangelie worden er roepingverhalen verteld. In de eerste lezing wordt de profeet Jesaja geroepen om Gods verkondiger te worden, en in het evangelie worden Simon Petrus, Jacobus en Johannes geroepen om vissers van mensen te worden.

‘Vaar naar het diepe en gooi uw netten uit voor de vangst,’ zegt Jezus tegen de Simon Petrus. Dat is een merkwaardige opdracht, want overdag, en in de vlakke zon vissen in de diepte van het meer van Galilea, is zo goed als zinloos. Geen enkele visser zal dat doen, want het is puur tijdverlies. En de nachtelijke vangt is al niets geweest, zegt Petrus. ‘Maar op uw woord zal ik de netten uitgooien’, zucht hij. We kennen het resultaat: de netten scheuren net niet, en twee boten zijn zo overvol met vis dat ze dreigen te zinken.

‘Wees niet bevreesd, voortaan zult ge mensen vangen’, zegt Jezus tegen Petrus wanneer die totaal ontredderd zegt: ‘Heer, ga van mij weg, want ik ben een zondig mens.’ Door dat antwoord van Jezus weten we waar het verhaal in wezen om gaat: niet om het vangen van vissen, wel om het opvangen van mensen. Dat is de opdracht die Jezus aan Petrus en zijn metgezellen geeft: voortaan zullen ze mensen opvangen. En dat is de opdracht die ook wij, en natuurlijk ook de Kerk, van Jezus krijgen: dat we mensen opvangen in alle omstandigheden, zeker in de diepte van de chaos, in de wanhoop omdat er geen uitweg is, in de moedeloosheid wanneer problemen niet opgelost geraken, in het pessimisme wanneer er geen verwachting meer is, in de radeloosheid wanneer er geen toekomst meer is.

Velen weten wat dat allemaal inhoudt, want ze hebben situaties meegemaakt – of misschien maken ze ze nu mee – waarin ze ronddolen in pijn, verdriet en ellende. Waarin geluk iets is uit het verleden, waarin het heden pijn is en de toekomst grauw. Waarin elke verwachting naar iets goeds, iets moois, iets gelukkigs afgestorven is. En in zulke omstandigheden begrip, meevoelen en meeleven ervaren bij familie, vrienden en kennissen geeft steun en troost.

Dat is wat Jezus aan zijn apostelen, en dus ook aan ons, vraagt: dat we steun en troost zouden geven aan mensen die wankelen in problemen, in pijn en verdriet. Als we om ons heen kijken, zien we dat heel veel mensen in zulke moeilijke, soms uitzichtloze situaties verkeren. Mensen bij wie verwachtingen op niets uitlopen, bij wie alles tegenzit. Mensen die misschien verkeerde keuzes gemaakt hebben, of die op vlucht zijn. Miljoenen mensen zijn op de vlucht, en ze doen denken aan de massa vissen in de netten van Petrus. Zoveel vissen dat de netten dreigen te scheuren. Zoveel vluchtelingen dat velen in Europa niet meer weten hoe ze moeten reageren. Dat wist Petrus wel: hij moest gewoon doen wat Jezus zegt: zijn netten uitgooien, en als die tegen alle verwachting in zo vol zitten dat ze dreigen te scheuren geen vissen in het water gooien, maar hulp vragen aan andere vissers. Vandaag klinkt dat: Geen vluchtelingen laten verdrinken in de Middellandse Zee, maar ze allemaal opvangen, en geen selectie maken van: de een mag binnen, de ander niet.

Zusters en broeders, net als tegen Petrus en zijn metgezellen, zegt Jezus ook tegen ons en tegen zijn hele Kerk: ‘Ga naar het diepe en gooi uw netten uit voor de vangst.’ Misschien reageren we daar soms op zoals Petrus, en zeggen we: ‘We hebben ons al kapot gewerkt, maar niets helpt, wat we ook doen.’ Of misschien zeggen we: ‘Wat er om me heen gebeurt, of het nu gaat om de leegloop van de kerk, de tegenslagen van familie, vrienden en kennissen, de vluchtelingen die verdrinken, de armen in de wereld: het zijn mijn zaken niet, ik kan me dat allemaal niet aantrekken.’ Maar zo reageerde Petrus niet. Hij deed wat Jezus zei. Het zou goed zijn als wij dat ook deden. Want wat we ook doen: God de Heer zal nooit ophouden ons hetzelfde te vragen als aan Jesaja in de eerste lezing: ‘Wie zal Ik zenden?’, en Jezus zal blijven herhalen: ‘Wees niet bevreesd, voortaan zult gij mensen vangen.’ Het is niet altijd makkelijk om naar de oproep van God, van Jezus te luisteren, maar we kunnen ook niet doen alsof we niets horen, want dan zijn we geen christenen meer, en kunnen we ook niet meer  mee bidden en mee zingen met de woorden die we in de eerste lezing hoorden: ‘Heilig, heilig, heilig, de Heer, de God der hemelse machten. Vol zijn hemel en aarde van uw heerlijkheid.’ En zonder de Heer onze God stelt ons leven niets voor. Amen.