Doe dit tot mijn gedachtenis

Soms staan er interessante dingen te lezen in de tekst van het evangelie, die we toevallig niet te horen hebben gekregen.
Vlak voor de passage die daarnet voorgelezen is, stond dat Jezus met zijn leerlingen eigenlijk alleen wilde zijn.
Zijn apostelen waren pas terug van hun eerste predikingsreis.
Ik kan vermoeden dat zij samen met hun Meester wel eventjes op adem wilden komen.

Maar, staat er dan, "het volk kwam dit te weten, en ging Hem achterna".
En dan volgen de regels die we net hoorden.

Jezus laat die mensen komen. Hij laat zich door hen in beslag nemen, hij verkondigt de goede boodschap, met woord en daad.
En ik stel me zo voor dat, toen het avond werd, die leerlingen opgelucht werden: bijna rust! Vandaar misschien dat ze Jezus erop wezen dat die mensen toch ook moesten gaan eten - precies of Hij zou dat zelf ook niet weten...

Zoals dikwijls in het evangelie blijkt dan dat ze er niets van snapten.
Jezus wil niet van de mensen vanaf. En ze zullen ook niet in de problemen komen. Wie naar Jezus komt, wie open staat voor zijn woord, komt niets tekort. En wanneer onze menselijke mogelijkheden schromelijk in gebreke blijven - vijf broden en twee vissen! - is Hij er om het onmogelijke mogelijk te maken.

Dit wondere verhaal vertelt niet zozeer over een bepaalde dag, 2000 jaar geleden.
Als het gewoon over vroeger ging, zo van "je moet eens weten wat die Jezus allemaal kon!", was het voor ons niet meer interessant.
Wij hebben nu nood aan het Rijk Gods.
En hoor: Lucas maakt duidelijk, dat het verhaal over nu gaat, vandaag, Sacramentsdag. Want dit wonderlijke verhaal vertelt over de Kerk, en over hoe zij het brood blijft breken, en over de gedachtenis aan Jezus die zij levend houdt.

Misschien hebben sommige zinnen uit de tekst een belletje doen rinkelen.
Het werd avond.
En de leerlingen dachten dat ze het beter wisten dan Jezus.
En Hij zegende, brak het brood, en gaf het aan zijn leerlingen.

We zijn weer in Emmaüs.
Jezus leeft, en we herkennen Hem bij het breken van het brood. En Emmaüs is in andere woorden het verhaal van een andere avond, de laatste. Paulus vertelt er over in de eerste lezing.
En daar hebben we gehoord waarom vandaag nog het brood voor ons gebroken wordt: "Doe dit tot Mijn gedachtenis" heeft Hij gezegd. Zo gedenken wij Hem: de Heer die zijn leven gegeven heeft als brood dat gebroken wordt.
Maar we hebben de Paasboodschap gehoord: Hij leeft! Daarom is Hij midden onder ons, als we Hem gedenken.

Lucas spreekt niet over het verleden. Hij spreekt in het "nu".
Om te beginnen in het nu van zijn tijd, tot de jonge Kerk. Hij maakt in dit verhaal duidelijk wat er gebeurt in die eerste christelijke gemeenschappen als het brood gebroken werd, zoals zij dat geleerd hadden in hun overlevering.
In die avonden - want toen kwamen de mensen 's avonds vieren, in een of ander huis - deelden zij verder het brood, dat Jezus de avond voor zijn lijden gebroken had.
Die twaalf van toen zijn er honderden geworden, duizenden, nu miljoenen, verdeeld in groepjes, verspreid over de aarde, zoals in ons evangelieverhaal de mensen zich daar verspreid hadden. Maar wel: in groepen. Waarschijnlijk is dat geen toevallig detail: het breken van het brood gebeurt in gemeenschap.
Het is delen omdat Jezus zelf gekomen is om te delen, te geven, te voeden.

Vandaag schuiven wij aan, aan de tafel die er al 2000 jaar staat. Wij zetten ons in de overlevering, wij zitten mee in de eenzame vlakte, waar menselijke mogelijkheden te kort schieten, waar Hij geeft wat we nodig hebben.
Aan die wonderlijke broodvermenigvuldiging komt geen einde, zolang wij dit blijven doen, tot Zijn gedachtenis.

Nu vertelt Lucas hoe Hij zegt: "Geeft gij hun maar te eten." En Hij gaf het brood aan zijn leerlingen om het aan de mensen voor te zetten.
Zoals het brood ononderbroken gedeeld wordt, zo is er ook een ononderbroken lijn van mensen, die het ons voorzetten: een lijn die vertrekt van de eerste leerlingen.
Het doet mij een beetje duizelen: de gedachte dat de voorganger hier, onder ons, zijn taak gekregen heeft van anderen, en die weer van anderen, en zo is dat delen begonnen lang gelden, bij die apostelen, die het brood van Jezus zelf gekregen hebben.

Een voorwaarde is er, denk ik, om de aanwezigheid van Jezus in onze Kerk levend te houden: geloof.
De menigte was Jezus gevolgd omdat ze in Hem geloofde.
En dan kan Hij leven geven. Dat leven is niet bedoeld om voor onszelf te leven: Zijn leven is een leven van delen. Hij leeft in ons, om gemeenschap te vormen, om zieken en armen goed te doen, om leven te geven.
Daartoe geeft Zijn brood ons de kracht. Die kracht is onuitputtelijk: zoals er twaalf manden over waren, geeft Jezus leven in overvloed.
Er is genoeg voor iedereen, ook al denken wij: ik heb niets te geven.
Hij maakt van onze zwakte Zijn sterkte.