Wie zal de grootste zijn?

25e zondag door het jaar       Cyclus B         2009                Jacobus 3, 16 – 4,3  

                                                                                                Marcus  9, 30-37

 

Wie zal de grootste zijn?

 

Beste vrienden, 

 

De tekst van Marcus die we net hebben gehoord is één van die teksten die ons wel eens op de maag liggen, met onbehagen vervullen of gewoon het hoofd laten schudden.  Wat Jezus hier van zijn leerlingen eist is toch volkomen wereldvreemd – of niet?   Als we dan bedenken hoe wij ons in ons dagelijks leven gedragen en wat we in onze omgeving en onze maatschappij meemaken, dan wordt dat voorbehoud ook zeker bevestigd. Het is toch zo: Behalve misschien  in de kerkdiensten streven wij in het algemeen toch ook altijd naar de beste plaatsen vooraan, naar die veel geprezen  “Plaats in de zon”. Als we daar kunnen staan betekent dat dat we erkend en gevraagd zijn, dat anderen ons als energiek en krachtig ervaren. Is die eis van Jezus, dat we de laatsten i.p.v. de eersten, knechten in plaats van heren moeten zijn, is die eis dan geen wishful thinking?     

In de scene van het evangelie kunnen we zelfs op Jezus’ leerlingen het oude spreekwoord toepassen: “Overal waar mensen samen leven, wordt ook zwaar gemensd”.   

Terwijl Jezus over de vervulling van zijn levensopgave spreekt, van de moeilijke weg langs dood en verrijzenis die Hij nog voor zich heeft, discuteren zijn vrienden over de vraag: wie van ons is de grootste? Wie komt er in de hiërarchie achter Jezus?  Pijnlijk, is het niet? Wil de ene of de andere van de leerlingen zich misschien al goed positioneren voor de tijd na Jezus?   

Een mogelijk antwoord vinden we in de brief van de HL. Jacobus waarin staat:“Waar jalousie en eerzucht heersen, daar treffen we ook onrust en allerlei minderwaardige praktijken aan...  Waar komen bij u die vechtpartijen en ruzies uit voort? Toch alleen uit uw eigen hartstochten, die u niet met rust laten.”   Het is dus de strijd om de macht, die de leerlingen ertoe brengt te kibbelen over wie onder hen nu de grootste is; wie onder hen na Jezus de plaats aan de zon mag innemen. 

Maar we mogen niet doen alsof dat gedrag alleen maar een probleem bij de vriendenkring van Jezus toen zou zijn.  Aan de vraag: „wie is de grootste, de intelligentste, de succesrijkste of de machtigste?, kunnen grote partijen, verenigingen en organisaties  kapot gaan; huwelijken, vriendschappen en ook vrijwilligersteams kunnen er door breken. 

Ik durf hier dan ook vooropstellen dat ook wij ons in die rangordestrijd onder de leerlingen van Jezus allemaal kunnen en mogen herkennen. De vraag om de grootste en de beste te zijn is toch diep in de mens geworteld en geldt nu zeker nog even zeer als toen. Streven naar macht en heersen over anderen, dat is reeds sinds mensenheugenis een motief dat in alle bereiken van het leven voorkomt. We weten toch uit eigen ervaring dat in elke groep zeer snel en volledig automatisch een rangorde wordt vastgelegd die, zonder dat daar veel woorden aan worden vuilgemaakt, vastleggen wie er iets te zeggen of te bevelen heeft, wie bovenaan en wie een trapje lager op de hiërarchische ladder moet staan. 

Kijken we toch even naar de kleinsten onder ons. Naar onze kinderen en kleinkinderen die in dit evangelie ook een belangrijke rol spelen. Wanneer ze onder elkaar kibbelen gaat het meestal ook om de vraag wie de grootste “beslisser” is, wie het dus voor het zeggen heeft.  En dat zet zich tijdens het volwassen worden voort tot in de hoge ouderdom. Zelfs onder echtelieden die elkaar heel graag zien, gebeurt het dikwijls genoeg dat we, soms onbewust, kibbelen over wie er in de relatie het laatste woord heeft; wie er beslist hoe er in de alledaagse situaties van het leven gehandeld wordt, wie bepaalt wat er wordt aangekocht of waar we in het verlof naartoe gaan.  

Wat voor ons eigen dagelijks gezins- en huwelijksleven geldt, dat geldt natuurlijk ook voor de grote politiek en voor het beroepsleven. Wij willen “vooraan” staan – bovenaan staan, want dat zijn blijkbaar de enigen die zich gelukkig mogen prijzen. De anderen tellen niet mee, ze worden met aalmoezen rustig gehouden of gewoon met een meewarige glimlach bedacht. Misschien confronteren we ze zelfs heel zelfgenoegzaam met de woorden van Jezus: „Ach ja, de laatsten zullen ooit ook wel eens de eersten zijn.“

 

Onze maatschappij heeft zich duidelijk verzoend met deze situatie. En Jezus? Die zegt ons hier dat die situatie helemaal niet in orde is. Hij gooit de bij ons geldende orde overhoop en spreekt van „dienaar, knecht zijn“. Hij maakt ons duidelijk: Wie werkelijk – d.w.z. in de ogen van God – de eerste wil zijn, die moet knecht of dienstmaagd van allen zijn.  Kunnen jullie nog volgen? Dat betekent toch dat wij, als we Hem willen navolgen, ons alles moeten laten welgevallen? Dat we altijd moeten toegeven, geen kritiek meer mogen uiten en het terrein moeten overlaten aan de anderen, die geen scrupules hebben. Wil dat zeggen dat we ons naar onder moeten laten trappen, ons moeten laten uitbuiten en bij alle onrecht moeten zwijgen in de hoop dat God het ons ooit rijkelijk zal lonen?  Ik vrees dat die zin van Jezus in het verleden veel te dikwijls zo werd begrepen. En ik vrees ook dat die zin veel te dikwijls, ook door onze kerk, werd misbruikt om mensen klein, zwak en weerloos te maken of te houden.  Maar: Daarvan staat er niets, maar ook helemaal niets in het evangelie! Dat kan ook niet want, “de laatste van allen zijn” kan niet betekenen dat we ons moeten laten onderdrukken en ons alles moeten laten welgevallen. Jezus streeft reeds vanaf het begin van zijn verkondiging naar een gemeenschap van gelijkwaardige zussen en broers, ook al ervaren we dat in onze kerk niet altijd zo.  Maar “Hoog in rang” en “laag in rang”, heren en knechten, dat is een woordenschat die ge in de mond van Jezus zo niet zult vinden. Zo gezien kan de uitdrukking: “dienaar of dienster van allen zijn” niet betekenen dat we anderen over ons moeten laten heersen of ons door anderen moeten laten uitbuiten. Daarom zou het misschien zelfs meer opportuun zijn om, in plaats van over „dienster en dienaar“ eerder te spreken over „er voor de anderen te zijn en de anderen te steunen“.   Het is mij natuurlijk ook bewust dat wij niet alle zeven miljard mensen op deze wereld moeten en kunnen steunen. Maar diegenen die op onze hulp zijn aangewezen en die we goed kunnen helpen, mogen we onze hulp niet weigeren.  Op die manier kunnen we het grootste gebod van Jezus, het gebod van de liefde voor God, voor de naaste en voor onszelf, het beste onderhouden.  

Wat mij bij al die bedenkingen opvalt is dat Jezus ons streven om de eerste te zijn, om iets bijzonders te verwezenlijken, helemaal niet afkeurt.  Hij bestrijdt onze ijver en onze ambitie helemaal niet, maar geeft er alleen richting en doel aan.  Wat Jezus echter ten zeerste afkeurt is elk „zich boven de andere stellen“, het ijdele „zich met anderen vergelijken“, het „neerkijken op zwakken“, armen, de eenvoudigen en diegenen met minder aanzien – gewoon de vraag die elke gemeenschap vernietigt: “wie is de grootste?“.    

En om ons zeer duidelijk te maken wat Hij bedoelt, verwijst Jezus naar een klein kind, dat Hij in hun midden plaatst. Het is klein, onbeschermd, hulpeloos en op anderen aangewezen.  Als ik zo’n kind wil helpen dan moet ik me bukken, ik moet me klein maken om mezelf op gelijke hoogte te brengen. Als ik een kind in de arm wil nemen moet ik op de knieën, want als ik dat niet doe, verplicht ik het kind om zich aan mijn benen of mijn heup vast te klampen.  Wie zich niet bukt en zich niet op gelijke hoogte met het kind brengt, die kan het ook niet op de arm nemen. En dat is nu net wat Jezus ons wil zeggen. Kom van je hoge paard en bekijk de wereld met de ogen van diegenen die daar beneden zijn, die hulpeloos, rechteloos en onbeschermd op de hulp van anderen zijn aangewezen.  Bekijk hun situatie en wees dienstbaar voor hen.  Maar niet op een manier dat je hen dienstbaar maakt aan jou en ook niet zo dat jij jezelf kleineert.  Neen, door ons aan de zijde te plaatsen van hen die geen aanzien hebben, verzetten we ons ook tegen al datgene wat hen klein maakt en hen naar de rand van de maatschappij dringt.  En dat heeft helemaal niets van doen met „je alles laten welgevallen“ of „alle onrecht zwijgend over je laten gaan“. Laatste en dienaar van allen in de betekenis van God, worden we alleen wanneer we onze eigen stem geven aan diegenen die geen stem hebben, wanneer we de advocaat zijn van al diegenen die zich in onze wereld niet kunnen behelpen. Wanneer we ons daar niet te goed voor vinden, dan pas zijn we groot in de ogen van God!  

Met een dergelijke instelling kan je in onze maatschappij niet erg populair worden. Dat is zeker. In tegendeel. Wie zich zo gedraagt mag rekenen op tegenstand en vijandigheid, in de maatschappij en ook in onze kerk. Jezus is daar het beste voorbeeld voor en dat is dan ook wel de prijs die we moeten betalen om Hem na te volgen.      Amen.