Wie goed oplet, merkt al gauw bij het lezen van het evangelie van Marcus dat deze evangelist graag herhaalt en hetzelfde twee keer zegt. Zo heeft hij twee keer een verhaal over een broodvermenigvuldiging. De vijf voorbije zondagen vestigde de liturgie onze aandacht op het verhaal van de broodvermenigvuldiging in het evangelie van Johannes en op de daaropvolgende belangrijke toespraak van Jezus dat hij zelf het brood is dat eeuwig leven geeft (Joh. 6,1-69).
Twistgesprekken
Wij keren nu en de volgende zondagen terug naar het evangelie van Marcus Hij brengt ons vandaag opnieuw bij een twistgesprek van de Farizeeërs en de Schriftgeleerden met Jezus.. Ze ergeren zich omdat sommige leerlingen van Jezus met ongewassen handen aten.
Het is zeker niet aangenaam wanneer mensen je op de vingers kijken en voortdurend kritiseren. En dit hadden deze mensen, deze spionnen uit Jeruzalem, al meer dan een keer gedaan. Zo behoort dit bij de doubletten uit het evangelie van Marcus. De confrontatie van Jezus met de Farizeeën speelt zich wellicht opnieuw af in Kafarnaüm, althans in de buurt van het meer.
In Kafarnaüm hadden de Schriftgeleerden al bedenkingen toen Jezus de zonden vergaf van een lamme (Mc. 2.5-12). Zij beweerden dat hij God lasterde door zonden te vergeven.
De farizese Schriftgeleerden ergerden zich wanneer Jezus te gast was in de woning van Levi en er aanlag met een groot aantal tollenaars en zondaars (Mc. 2,16).
Jezus werd door de Farizeeën geïnterpelleerd omdat zijn leerlingen aren hadden geplukt op een sabbat (Mc. 2,24). Het conflict neemt tot wanneer Jezus op een sabbat een man met een verschrompelde hand genas. ”De Farizeeën gingen daarop naar buiten en aanstonds smeedden ze met de Herodianen plannen om Jezus uit de weg te ruimen” (Mc. 3,5-6). Zo duikt meteen al het lijden op en de kruisdood van Jezus.
Enige tijd nadien botst het alweer in Kafarnaüm. Daar zijn Schriftgeleerden uit Jeruzalem gekomen en zij beschuldigden Jezus. Ze zeiden “dat Beëlzebub in Hem huisde en dat Hij door middel van de vorst der duivels de duivels uitdreef” (Mc. 3,20).
Eten met onreine handen
Enkele hoofdstukken verder, in het zevende hoofdstuk, zijn ze er alweer, zij die Jezus bespieden en gadeslaan. “Eens kwamen de farizeeën en enkele Schriftgeleerden uit Jeruzalem bij hem tezamen en zij zagen dat sommige van zijn leerlingen met onreine, dat wil zeggen, ongewassen handen aten” (Mc. 7,1-2).
Marcus geeft daarop enige uitleg bij Joodse gebruiken en verklaart waarom zij deze vraag stellen. Marcus denkt daarbij wellicht aan zijn lezers die geen joodse achtergrond hebben. Het zijn gebruiken in verband met voedsel en vaatwerk die nog steeds gelden bij orthodoxe Joden (Meer info daarover bij S. Brachfeld, Uw Joodse buurman).
En dan krijgen we eerst de scherpe reactie van Jezus op zijn tegenstanders die zich beroepen op de overlevering en deze in hun eigen voordeel uitleggen. Hij klaagt hen aan omdat hun hart er niet bij is. “Zij eren Mij met de lippen maar hun hart is ver van Mij.”
Vervolgens horen we wat Jezus zei tot het volk en wat hij dan tenslotte nog eens zegt in de kring van zijn leerlingen en wat hij ook aan ons wil meegeven. Hij legt telkens de klemtoon op het belang van het hart, op de innerlijkheid die zich op de gepaste wijze moet uiten. “Niets kan de mens bezoedelen wat van buitenaf in hem komt. Maar wat uit de mens komt, dat bezoedelt de mens” (Mc. 7,15). Het behoort bij de dubbelheden, die vaak voorkomen in het evangelie van Marcus (Geert van Oyen, De Marcus code, p. 87-94).
Voorschriften
Dit is een uiterst belangrijke uitspraak, waarmee hij alle voedsel rein verklaarde en inging tegen Joodse gewoonten. Onrechtstreeks zei Hij met deze woorden dat alle spijzen rein waren. Een heel belangrijke zin voor de eerste christenen die voordien Joden waren en zich afvroegen of ze samen met niet-joodse christenen hetzelfde voedsel mochten eten. De eerste christenengemeenschappen hebben hiermee nog geworsteld, zeker wanneer niet-joden christen werden. De Handelingen van de Apostelen hebben het verhaal van het visioen van Petrus. Deze ziet een laken neerdalen met daarop allerlei viervoetige en kruipende dieren. Hij ziet er tegenop om ervan te eten, maar hij hoort een stem: “Beschouw niet onheilig wat God rein heeft verklaard” (Hand. 10,11-16).
Jezus kent het relatieve van voorschriften. Zitten we zelf in de kerk en in de maatschappij niet te veel vast aan voorschriften en gewoontes? “Pour un choc de simplification”, een oproep van Waalse politici na de verkiezingen van 9 juni.
Zorg voor het binnenste
Het allerbelangrijkste is wat Jezus zegt over het hart, over het binnenste van een mens. Het kinkt deels negatief. Jezus somt immers twaalf dingen op die uit de mens komen, uit zijn innerlijk. Het zijn boze gedachten en houdingen. Maar we verstaan dat uit de mens ook goede dingen komen en dat wij er moeten voor zorgen dat die er zijn. Wij moeten vermijden al wat de mens bezoedelt en ervoor zorgen dat het goede kan opborrelen, die de schoonheid van een mens voeden en bevorderen. “Wie rechtvaardig is en eerbaar leeft, in zijn hart geen boze plannen koestert, geen bedrog pleegt met zijn tong, die mag te gast zijn in Gods tent” (Ps. 15, tussenzang). Jezus belicht het belang van de innerlijkheid en de zuiverheid van hart. De waarde van onze binnenkant bepaalt deze van de buitenkant. Waar ligt onze grootste schat?
We spreken over het hart en spreken er heel veel over. Mens, ik heb u van harte lief. Het gaat dan niet over de belangrijke levensspier, die zorgt voor de doorstroming van het bloed. Het gaat over de gezindheid, de openheid, de ontvankelijkheid van een mens. Het gaat over de bezieling die tot daden aanzet.
Jezus spreekt over de zorg voor innerlijkheid en hij verwacht dat dit leidt tot verantwoordelijkheid. Wat in ons leeft uit zich in inzicht, in oordelen en in daden.
Wat Jezus zegt over het binnenste van de mens houdt ook in dat wij ons voeden met wat goed is, edel en schoon, dat wij ons voeden met het woord dat Jezus ons brengt. In het evangelie van Marcus roept Jezus ons op tot bekering en verandering.
Elke schrijver van het Nieuw Testament reikt ons woorden aan die ons aanzetten tot liefde voor God en liefde voor de medemens. Moge in ons allen de gezindheid heersen die Christus Jezus bezielde.
Daarom bidden wij dan ook dat Jezus ons hart gelijkvormig mag maken aan het zijne.
Een hart dat zich afsluit, is erger dan een deur die op slot gaat