Met propere handen en vooral met een zuiver hart (Mc. 7, 1-23)

De coronamaatregelen hebben de aandacht voor de handhygiëne doen toenemen, We volgen dit op uit zorg voor onszelf en uit zorg voor onze medemensen. Er is sinds enkele jaren een dag van de handhygiëne, die gehouden wordt op 5 mei. “Handen gebruik je de hele dag. Via de handen kunnen bacteriën en virussen worden overgedragen. Daarom is het belangrijk om regelmatig goed je handen te wassen. Zeker als je in de (gehandicapten)zorg werkt – met kwetsbare mensen – is het extra belangrijk om hygiënisch te werken. Door hygiënisch te werken kan je voorkomen dat iemand ziek wordt.”

Ee zijn daarnaast mensen die lijden door smetvrees. Wegens deze dwangstoornis hebben zij allerlei reinigingsrituelen. Smetvrees beheerst hun ganse leven.

Jezus heeft zijn handen vaak gebruikt. In Kafarnaüm nam hij de zieke schoonmoeder van Petrus bij de hand en deed haar opstaan (Mc. 1,31). Hij stak de hand uit naar een melaatse en raakte hem aan (Mc. 1,41) en de man werd gereinigd. Hij heeft het zieke dochtertje van Jaïrus bij de hand genomen en zei tot haar “Talita koemi, meisje, sta op” Mc. 5,41). Hij heeft met zijn handen brood gebroken om er een grote groep mensen mee te spijzigen (Mc. 6,41). Veel zieken zijn naar hem gekomen en hoopten om op zijn minst zijn kleed te mogen aanraken (Mc. 5,27 en Mc. 6,56).

Te veel voorschriften

In de tijd van Jezus was er geen inzicht over virussen en bacteriën, maar bij de Joden waren er wel veel voorschriften over reiniging, over wat rein was en onrein. Zo waren er regels voor de priesters die dienst hadden in de tempel en zich moesten reinigen (Ex. 30, 17-19). Onder invloed van de Farizeeën, - een religieuze beweging ontstaan in de tweede eeuw vóór Christus - werd dit uitgebreid voor iedereen van het joodse volk. De Farizeeën achtten zichzelf verplicht de priesterlijke reinheidsvoorschriften te onderhouden. Zij deden dit nauwkeurig en achtten zich daardoor beter dan zij die deze voorschriften niet opvolgden. Ze keken hooghartig op zulke mensen neer (cf. De Farizeeër en de tollenaar Lc. 18,9-14).

De Farizeeën en de Schriftgeleerden tonen zich ongerust over het optreden van Jezus, over zijn doen en laten. Zij komen zelfs vanuit Jeruzalem kijken en controleren wat daar in Galilea gebeurt. Zij hadden al beweerd dat de duivel in hem huisde (Mc 3,22) en nu interpelleren zij Jezus omdat sommige van zijn leerlingen met onreine, dit wil zeggen met ongewassen handen aten (Mc. 7,1-2).

Hun opmerking groeit uit tot een confrontatie en tot een aantal merkwaardige uitspraken van Jezus.

Nagels met knoppen

Hij verwijt zijn tegenstanders dat zij meer belang hechten aan de traditie en dat ze de oorspronkelijke wet van God verduisteren. Hij verwijt hen van legalisme en hypocrisie, omdat zij zich verschuilen achter zoveel voorschriften om de wet van de Heer te omzeilen. Het gevaar is dat we meer gewicht geven aan de vorm dan aan de inhoud. Wie alle regels van de etiquette onderhoudt is daarom nog geen liefdevol mens. We slepen soms een aantal voorschriften mee uit het verleden, waarvan we de oorsprong niet meer kennen en die we onderhouden omdat het altijd zo is geweest, zegt men dan;

Jezus houdt zijn interpellanten en ook ons een uitspraak van Jesaja voor: “Dit volk eert Mij met de lippen maar hun hart is ver van Mij. Zij eren Mij zonder zin en mensenwet is wat zij leren” (Jesaja 29,13). Hij legt de nadruk op wat leeft in het hart van de mens. Hij geeft deze uiterste belangrijke stelregel mee: “Niets kan de mens bezoedelen wat van buitenaf in hem komt. Maar, wat uit de mens komt, dat bezoedelt de mens.” Hiermee maakt hij komaf met de reinigingswetten bij spijzen.

Dit is gezien en begrepen als een bevrijdende uitspraak. Jezus neemt de angst weg dat men voortdurend te kort schiet, zoals hij het ook zei in verband met de sabbat: “De sabbat is gemaakt omwille van de mens, maar niet de mens om de sabbat” (Mc. 2,27).

Bij de evangelist Marcus speelt allicht nog mee dat christenen die uit het jodendom overkwamen zich nog onzeker voelden bij een aantal van die voorschriften over de spijzen. Een belangrijke stap wordt later gezet in de Handelingen van de apostelen. Petrus is op een dakterras in Joppe. Daar krijgt hij in een visioen allerhande dieren te zien en hoort hij een stem, die hem zei ze te slachten en te eten. De stem klinkt voor een tweede maal en zegt: “Beschouw niet als onheilig wat God rein heeft verklaard” (Hand 10, 15). Dit visioen gaat in de Handelingen de ontmoeting vooraf tussen Petrus en de heiden Cornelius, die door Petrus zal gedoopt worden.

Vriend van tollenaars

In de discussie tussen de Farizeeën en Jezus stond er meer op het spel dan de reiningsvoorschriften. Onrein ging niet alleen over spijzen, maar over contacten met mensen en groepen die als onrein werden beschouwd, Jezus heeft voortdurend kritiek gekregen omdat hij met dergelijke groepen omging. Hij had vrienden bij de tollenaars en contact met mensen, die door de Farizeeën als onrein en zondaars werden beschouwd. Wanneer Jezus te gast was in het huis van de tollenaar Levi hadden de Farizeeën hun ongenoegen laten blijken en vroegen ze aan zijn leerlingen: “Hoe kan hij eten en drinken met tollenaars en zondaars?” Waarop Jezus dan antwoordde: “Niet de gezonden hebben een geneesheer nodig, maar de zieken. Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars” (Mc. 2,16-17)

Hij doet ons voor om te tonen naar wie we moeten gaan en voor wie wij de handen uit de mouwen moeten steken. Jacobus, die gekend is als verwant met Jezus en een voorman van de christenen komend uit het jodendom; schrijft: “Zuivere en onbevlekte vroomheid in de ogen van onze God en Vader is dit: wezen en weduwen opzoeken in hun nood en zichzelf vrijwaren voor de besmetting van de wereld” Jac. 1, 27). Wij moeten ons niet schamen wanneer we daardoor onze handen gebruiken en ons laten leiden door ons hart. Misschien waren de Schriftgeleerden en Farizeeën als tegenstanders van Jezus ook gestoord omdat zijn leerlingen op zending waren geweest, zieken hadden gezalfd en genezen en duivels hadden uitgedreven (Mc. 6,13).

Mamzer

Het kan zijn dat Jezus zelf als marginaal en zelfs als onrein werd bekeken en bijgevolg als een te mijden persoon. Wat wisten ze over zijn afkomst, wie was zijn vader als het Jozef niet is? Was hij niet iemand die als ‘mamzer' werd aanzien. “In de Hebreeuwse Bijbel en de Joodse religieuze wet is een mamzer een persoon die geboren is als resultaat van bepaalde verboden relaties of incest, of de afstammeling van zo iemand. In het Jiddisch-Hebreeuws is mamzer een kind uit een niet geoorloofde relatie (Wikipedia). Mamzer kan vertaald worden als bastaard. Daarbij was er ook verwondering dat Jezus niet gehuwd was terwijl van de rabbi’s verwacht werd dat ze dit wel waren en kinderen hadden. Zo beantwoordden ze aan Gods belofte om het volk groot te maken.

Zou die ervaring van eigen marginaliteit bij Jezus bijgedragen hebben om zich in te leven in mensen die naar de rand werden geduwd? Heeft hij eronder geleden omdat hij mamzer was?

Deze beschouwing komt uit het boek van Daniel Marguerat over het leven van Jezus van Nazareth. Daniel Marguerat (°1943) is professor emeritus van de protestantse theologische faculteit van de universiteit van Lausanne

“Pourquoi Jésus est-il demeuré célibataire: alors qu’il ne peut être suspecté d’antiféminisme? Son non-mariage reflèterait-il la gêne attachée à son statut. Car le Talmud impose de strictes restrictions de mariage aux individus suspectés de mazerut. Ni marié, ni père, Jésus ne passait pas, dans la société de son temps pour un homme accompli. On ne peut s’empêcher de penser que sa propre condition de marginalité a rendu Jésus sensible à la situation des marginaux de la société juive dont il s’approchera” (Daniel Marguerat, Vie et destin de Jésus de Nazareth, 2019, p. 57-58).

Zoals koning David bidden wij om een zuiver en nieuw hart (Ps. 51,10-12). Het hart moet luisteren naar de voorschriften en de bepalingen die Jahweh aan zijn volk heeft gegeven (Deut. 4,1). Het zijn levensgeboden die ons met God en medemensen verbinden. Tien wegwijzers zijn het (Geloofsboek, deel drie). Jezus pleit voor een goede zorg voor het hart. Wij moeten met ons hart voor ogen blijven houden dat de liefde tot God en de liefde tot de naaste het voornaamste richtsnoer is. Zo kan het hart door de kracht van de heilige Geest goede vruchten voortbrengen (Gal. 5,22-24).