Wees uitvoerders van het woord (Jak. 1,26)

 

Voor de tweede lezing op zondag komt de apostel Paulus het meest aan bod. Toch wijkt hij enkele keren voor teksten, die aan de zeven katholieke brieven zijn ontleend. In tegenstelling met de brieven van Paulus zijn deze niet gestuurd tot een particuliere kerk, gemeente of een persoon afzonderlijk. Ze zijn gericht naar alle christen gemeenschappen. Deze brieven zijn toegeschreven aan Petrus, aan Judas; aan Johannes en aan Jacobus. Ook de Apocalyps van Johannes hoort erbij.

Auteur

We krijgen in het leesjaar B vijf zondagen na elkaar teksten uit de brief van Jacobus. De schrijver van de brief stelt zich voor “ als dienaar van God en van de Heer Jezus”. Deze Jacobus is niet de apostel Jacobus de Meerdere, de zoon van Zebedeus en broer van Johannes. Hij is ook niet die andere apostel Jacobus, bekend als Jacobus de Mindere, de zoon van Alfeus. Deze zou een familielid van Jezus geweest zijn. Daarnaast is dan sprake van een derde Jacobus, een broeder of halbroer van Jezus (Mc. 6,3), die naderhand een belangrijke rol had in de kerk van Jeruzalem.

Hoogstwaarschijnlijk deed de schrijver van de Jacobusbrief beroep op het gezag van deze laatste om een brief te richten naar christenen van joodse afkomst, levend in de diaspora. Het zijn gemeenten van christenen met joodse achtergrond. De brief zou te dateren zijn in de jaren 60 of nog later. Men prijst zijn voortreffelijke kennis van de Griekse taal.

Pleidooi voor een overtuigd christelijk leven

“De schrijver probeert zijn publiek, dat duidelijk niet homogeen is, te overtuigen van een geloof uit één stuk. Centraal staat de oproep om werk te maken van een echt christelijk leven: christelijk geloof gaat per definitie gepaard met sociaal-ethisch handelen. De ethiek die in het boek naar voren wordt gebracht, is ontleend aan joodse en vroegchristelijke tradities, en er zijn ook overeenkomsten te vinden met de Grieks –Romeinse populaire filosofie. Het boek wil christenen die te lijden hebben onder hun keuzen voor een radicaal geloof bemoedigen, maar ook christenen die niet radicaal voor een nieuw leven hebben gekozen dit alsnog te doen” (De Nieuwe Bijbelvertaling).

Raadgevingen

Voor een deel heeft de schrijver voorbeelden gevonden in het boek Wijsheid. Vandaar vele verzwijgingen naar het Oude Testament. Hij brengt heel korte gedachten aan, die niet altijd aan elkaar gebonden zijn. Het zijn vermaningen en raadgevingen die tot vandaag nuttig blijven. Zo wijst hij op het belang van wat we zeggen en waarschuwt hij tegen al te gladde tongen. “Ieder mens moet zich haasten om te luisteren, maar traag zijn om te spreken, traag ook in het kwaad worden” (Jac. 1,19). “De tong, aldus de auteur, is een klein orgaan, maar wat een grootspraak kan ze voortbrengen” (Jac. 3,5). Uit dezelfde mond klinkt zegen en vervloeking. Dat kan toch niet goed zijn, broeders en zusters?” (Jac. 3,10). Wat wordt er met de mond en de pen, langs mail en getwitterd niet allemaal verspreid. Hoeveel fake-nieuws wordt er niet elke dag doorgegeven?

Jacobus pleit voor standvastigheid en geduld. “Heb geduld, broeders en zusters, tot de Heer komt. Denk eens aan de boer, die geduldig blijft wachten op de kostbare opbrengst van zijn land tot de regens van najaar en voorjaar zijn gevallen. Wees net zo geduldig en houd moed, want de Heer zal spoedig komen” (Jac. 5,7-8), Hij vraagt zijn lezers vooral zachtmoedig te zijn en de boodschap te aanvaarden die van God komt en ons kan redden ( Jac. 1,21).

Houden van Gods woord

Vanuit zijn Joodse afkomst kent hij het belang van de Wet, die Mozes aan het volk heeft gegeven. God heeft de wet gegeven opdat het volk er zou naar handelen en er vreugde in vinden. Het eerste wat de Heer vraagt is luisteren naar wat Hij ons zeggen wil. Hij geeft ons zijn geboden (Deut. 4,1-2, 6-8). Jezus vraagt dat wij er met het hart bij zijn om de wet van God te onderhouden. Jezus heeft een bittere aanklacht naar zijn toehoorders. “Zij eren Mij met hun lippen, maar hun hart is ver van Mij” ( Mc. 7. 1-8).

Het geloof beleven

Het volstaat niet het woord van God te horen. Jacobus is heel duidelijk: ‘Vergis u niet: alleen horen is niet genoeg, u moet wat u gehoord hebt ook doen. Want wie de boodschap hoort, maar er niets mee doet, is net als iemand die het gezicht waarmee hij is geboren in de spiegel bekijkt: hij ziet zichzelf, maar zodra hij wegloopt, is hij vergeten hoe hij er uitzag” (Jac. 1;23-24). Het ingeplante woord moet in daden worden omgezet. “De gelovige is bij wijze van spreken een transformator die het woord dat hij hoort in daden moet omzetten” (L. Floor, Jakobus. Brief van een broeder, p. 76)J. Jacobus zal het herhalen in zijn brief. “Als het geloof zich niet daadwerkelijk bewijst, is het dood” (Jac. 2,17). Hij blijft het herhalen: “Zoals het lichaam dood is zonder de ziel, zo is ook geloof zonder daden dood” (Jac. 2,26). Ten onrechte heeft men in deze uitspraak een reactie willen lezen van de schrijver tegenover de apostel Paulus die stelt dat “niemand als rechtvaardige wordt aangenomen door de wet na te leven, maar door het geloof in Jezus Christus” (Gal 2,16). In de brief aan de Romeinen schreef Paulus: “Ik heb er immers op gewezen dat een mens wordt vrijgesproken door te geloven, en niet door de wet na te leven” (Rom. 3,28).

Maarten Luther moest niet veel hebben van de Jacobsbrief. Hij noemt deze een strooien brief. Dit komt omwille van vermeende anti-Paulinische trek van de brief. Luther meent dat de sola fides erin aangevallen wordt. Wat echter niet klopt. Hij vindt verder dat de brief te weinig naar Christus verwijst en onvoldoende over hem spreekt. Luther gebruikt als criterium: Was Christus treibt.

Het christen-zijn moet zich uiten in daden, in de liefde voor de naaste, in het bijzonder voor de armen. Paulus en Jacobus spreken elkaar niet tegen. Sint Paulus verzet zich tegen de hoogmoed van de mens die denkt geen nood te hebben aan Gods liefde. Hij verzet tegen de hoogmoed van de zelfgerechtigheid zonder de geschonken en onverdiende genade van God. Jacobus heeft het over werken als normale vruchten van het geloof. Een goede boom brengt vruchten voort (Mt 7;17). Het geloof is werkzaam. Het vertaalt zich in goede daden.

Jacobus geeft daarvan een krachtige samenvatting: “Voor God, de Vader, is alleen dit reine, zuivere godsdienst, weduwen en wezen bijstaan in hun nood en je in acht nemen voor de wereld en onberispelijk leven” (Jac. 1,27).

Zijn brief is een preek van alle tijden. Hij bevraagt ons over de vurigheid en de daadkracht van ons geloof.