Proviand voor de weg naar U toe!

19e zondag door het jaar  Cyclus B                                                  1Koningen 4-8

                                                                                                            Ef 4, 30 -5, 2

                                                                                                            Joh 6, 41-51

 

Proviand voor de weg naar U toe!



Beste vrienden,

Als ge in uw vrije tijd een goed boek wilt lezen, dan kan ik u vandaag het eerste en het tweede boek der koningen in de Bijbel aanbevelen. In die twee boeken wordt de geschiedenis van de koningen van Israël verhaald, te beginnen bij de grote koning Salomo tot aan de Babylonische ballingschap die een eind maakte aan het koningschap in Israël. Het is een spannend en leerrijk verhaal. 

In het eerste boek koningen ontmoeten we één van de grootste en meest indrukwekkende figuren uit het Oude Testament: de profeet Elia. Een stukje van zijn verhaal hebben we vandaag in de eerste lezing mogen horen: De profeet die er genoeg van heeft, die niet meer wil, die ten einde raad is, maar die door God zelf terug wordt opgericht en gemotiveerd door het brood dat Elia van Hem krijgt.   

Israël in het jaar 800 voor Christus. De toestand in het koninkrijk is dramatisch. Het uitverkoren volk bevindt zich in een diepe geloofscrisis: Koning Ahab – een verre opvolger van David en Salomo – en zijn vrouw Jesabel zijn van het ware geloof in Jahweh afgevallen en aanbidden nu heidense goden. Overal hebben ze tempels en offerplaatsen gebouwd voor de weergod Baal en voor Astarte, de godin van de sterren.  De profeten en de priesters van Jahweh werden door hen verjaagd of gedood.   
En het volk van Israël - het Godsvolk – Hoe staat dat tegenover de nieuwe ontwikkelingen? 

Zoals de menigte doorgaans reageert: altijd graag bereid om zich aan nieuwe modetrends en aan de heersende tijdsgeest aan te passen; met begeestering nemen ze deel aan de nieuwe vruchtbaarheidsriten. Ze zijn graag bereid om zich van Jahweh, van zijn verbond en van zijn geboden af te keren.  

Er is maar één man die zich verzet tegen die tendens van „Los van God“, die niet deelneemt aan de rituele dansen rond het gouden kalf en die onverstoorbaar bij zijn geloof aan Jahweh blijft: Elia!   Zijn naam is zijn programma: „Eli-jah = mijn God is Jahweh“. En die boodschap verkondigt hij niet alleen met woorden, maar ook met machtige daden.  

Elia laat een vier jaren durende droogte over het land neerkomen om te bewijzen dat Israël zonder God zal verdorren en dus geen toekomst heeft. Dat maakt de koning zo kwaad dat Elia naar de woestijn moet vluchten om het vege lijf te redden. Daar worden hem door raven brood en vlees gebracht. Uiteindelijk vindt hij een onderkomen bij een arme weduwe, die tot de weinigen in Israël behoort, die hun geloof nog hebben behouden, en die haar laatste voedsel met die man van God deelt. Vanaf toen af zouden haar meelton en haar olievat nooit meer leeg worden.  Uiteindelijk duikt Elia terug op om de beslissende slag tegen de afgodencultus te voeren. Hij krijgt koning Ahab zo ver dat deze instemt met een Godsoordeel op de berg Karmel.  De priesters van Baal zullen een stier aan hun afgoden offeren en Elia zal een offer aan God de Heer brengen. Diegene wiens offer door het goddelijke vuur zal worden ontbrand en verteerd, diens God zal worden erkend als de enige ware en levende God.   Elia wendt zich in een dramatisch appel tot het volk: “Hoe lang zult ge nog naar beide kanten neigen? Als Jahweh de ware God is – volgt Hem dan!  Is Baal de ware, dan moet ge Baal volgen!”  

Meerdere honderd priesters van Baal proberen nu om hun goden mild te stemmen door in extase rond hun altaar te dansen – maar er gebeurt niets. Dan treedt Elia voor het altaar van Jahweh en zegt: “Heer, God van Abraham Isaäk en Jacob, vandaag moeten wij herkennen dat Gij de God van Israël zijt, en dat ik uw knecht ben en dit alles heb gedaan in uw naam. Heer verhoor mijn gebed“.   Toen viel er vuur uit de hemel. Het vuur ontsteekt het altaar van Jahweh en verteert niet alleen het offerdier, maar ook het hout, de stenen en de aarde waarmee het altaar was opgericht. Het vuur verteert zelfs het water dat Elia drie keer over het offer had uitgegoten. 

Nu werpt het volk zich ter aarde en roept: „Jahweh is God, Jahweh is God!!“   God neemt de bekering van het volk en van de koning aan en terstond begint het te regenen. Het leven komt van Jahweh, en niet van de heidense vruchtbaarheidsafgoden.   Maar Elia’s triomf is van korte duur. Koningin Jesabel bedreigt hem met de dood en hitst het volk tegen hem op.

Weer vlucht Elia naar de woestijn; En daar begint onze lezing van vandaag: Elia gelooft niet meer in het gelukken van zijn missie. Hij geeft het op. Alleen tegen allen, dat kan niet goed gaan. Hij zou graag sterven. 

God reageert onvermoed rustig op de vertwijfeling van zijn profeet: Geen antwoord op het klagen; geen vermaning voor de zwakheid; Hij laat een Engel zelfs brood en water brengen: „sta op en eet, anders is de weg te lang voor jou“. 

En werkelijk, die karige kost, dat gewone onopvallende brood doet Elia opnieuw herleven en geeft hem de kracht om zijn weg verder te zetten.  Eerst naar de Horeb, de berg van God in de Sinaï, waar Mozes de tien geboden had ontvangen en het verbond met God had gesloten. 

Wat er daar met Elia gebeurde, hoe hij daar God ontmoette, niet in de storm, niet in de aardbeving, niet in het vuur, maar in een zachte, stille bries; en hoe Elia dan uiteindelijk het einde van zijn weg bereikt en hoe hij bij God in de Hemel wordt opgenomen – dat moet ge zelf maar eens nalezen! 

Tot slot nog twee eigenschappen van Elia die voor ons wegwijzend kunnen zijn:


Elia werd gedreven door een hartstochtelijke ijver voor God, voor Gods zaak en voor het Verbond van het volk Israël met God. Hij aanvaardde geen manke compromissen en legde zich niet gemakkelijkheidshalve neer bij de opvatting van de meerderheid. God was voor hem de maatstaf.
Onze Kerk zou vandaag dergelijke mensen ook best kunnen gebruiken.  Onze decadent rijke West Europese maatschappij is erdoor gekenmerkt dat ze bulkt van het geld. Ook wij gelovigen geven het dikwijls met handen vol uit aan instellingen, commissies, conferenties, comités en papier. Maar onze werkelijke opdracht: zout der aarde en licht der wereld te zijn, die opdracht kunnen we daardoor niet vervullen. Wat wij onze tijd schuldig blijven is een beslist en hartstochtelijk getuigenis voor God. 

Zonder het brood uit de Hemel zou ook Elia het niet hebben klaargespeeld. De weg zou te lang zijn geweest. Dat is een voorafbeelding van het hemelse brood dat ons door Jezus wordt toegezegd:  "Ik ben het brood dat leven geeft. Wie van dit brood eet, zal eeuwig leven. Het brood dat ik geef voor het leven van de wereld is mijn lichaam. 

Dat brood is, uiterlijk gezien, even gewoon en onopvallend als het brood dat aan Elia werd gegeven. Maar het bezit, naar de woorden van Jezus, onnoemelijk veel levenskracht.  En daarom  hebben we het even zeer nodig als Elia opdat ook wij op onze levens- en geloofsweg in een vergaand gelaïciseerde wereld niet zouden bezwijken, maar vastberaden dag na dag onze weg kunnen verder zetten.   De Eucharistie, het Goddelijke brood, is om zo te zeggen onze noodproviand uit de Hemel. We hebben die nodig – anders wordt de weg voor ons te lang.

Amen.