17e zondag door het jaar B - 2021

Zusters en broeders,

Zowel in de eerste lezing als in het evangelie horen we een verhaal over een wonderbare broodvermenigvuldiging. In de eerste lezing gaat het om twintig gerstebroden die op bevel van de profeet Elisa aan honderd mannen worden voorgezet, in het evangelie moeten vijf gerstebroden en twee vissen de honger van vijfduizend mannen stillen. Al even merkwaardig is dat er in beide gevallen overschot is, in het evangelie zelfs twaalf volle manden. En er is nog iets merkwaardigs: in de eerste lezing steunt het bevel van Elisa op woorden van God de Heer die zegt: ‘Zij zullen eten en overhouden’, en in het evangelie laat Jezus de broden en de vissen pas uitdelen nadat Hij het dankgebed heeft uitgesproken. Zoals we bij de consecratie horen, spreekt Hij dat dankgebed ook uit op het Laatste Avondmaal, vóór Hij het brood en de beker aan zijn leerlingen doorgeeft.

Misschien staan we daar niet echt bij stil, maar danken komt in elke viering veelvuldig voor. In het grote dankgebed bidt de voorganger bij de aanzet: ‘Brengen wij dank aan de Heer onze God’, en wij antwoorden: ‘Hij is onze dankbaarheid waardig.’ Ook veel van onze liederen zijn gebouwd op dank aan God de Heer. En zoals zo dikwijls moeten we ons daar een vraag bij stellen, namelijk: doen wij dat ook echt? Danken wij God dus ooit echt? Of bidden wij vooral om te vragen, misschien zelfs om te zagen en te klagen? We bidden immers om van alles: om gezondheid, om hulp, om succes in de liefde en in alles wat we ondernemen. Daar zijn we goed in, maar zijn we ook goed in dank zeggen aan God? Er is zoveel waarvoor we dat kunnen doen. Alleen al voor het leven dat we gekregen hebben, moeten we Hem danken. We hadden immers net zo goed niet geboren kunnen worden. We kunnen ook danken voor wie of wat we zijn, voor onze gezondheid, onze genezing, de aandacht en hulp die we krijgen als we in nood zijn, de liefde en de vrede van zoveel mensen. Allemaal dingen en nog zoveel meer waarvoor we God kunnen danken. Zoveel dingen waarvoor mensen in zoveel landen God niet kunnen danken, want Hij is er niet eens welkom. Integendeel, zijn plaats wordt ingenomen door vreselijke machtswellustelingen die alleen maar wreedheid, onderdrukking, uitbuiting en corruptie kennen.

Er is nog iets in het dankgebed van Jezus: Hij dankt zijn Vader in de hemel nog vóór Hij het wonder verricht. Hij wacht dus niet om te zien of zijn Vader Hem zal helpen. Hij weet immers dat Hij Hem altijd helpt. Dat doet Hij ook met ons. Ook ons laat Hij nooit in de steek. Wanneer we ziek zijn of gehandicapt of beperkt, wanneer we tegenslag hebben in wat we ook doen, staat Hij ons bij, zoals Hij alle mensen bijstaat. We zien dat de voorbije maanden zo goed in de inzet van tienduizenden helpers en vrijwilligers om het kwaad van de coronavirus te bestrijden. Zoveel mensen die de ogen, de handen en het hart van God willen zijn.

Zusters en broeders, er is zoveel in het wonder van de broodvermenigvuldiging dat ons aanzet om Jezus na te volgen. En er is ook zoveel dat ons aanzet om God te danken. De broodvermenigvuldiging is immers veel meer dan een wonder over vijf broden en twee vissen die vijfduizend hongerige mannen voeden, ze is ook het teken van Gods grenzeloze liefde en genade. Hij toont zich een enorm vrijgevige gastheer die zijn gasten nooit in de steek laat, ook al bevinden ze zich, zoals die vijfduizend mannen, in de woestijn van hun leven. Laat dit ons geloof zijn. Een geloof dat ons sterk maakt, en dat ons een onuitwisbaar gevoel van liefde en vrede geeft, want God de Heer voedt ons met zijn grenzeloze liefde en genade. Amen.