Zevende zondag van Pasen A (2008)

Inleiding  

'Heer, luister naar mijn bidden en smeken, alleluia. Naar U gaat mijn hart uit, U wil ik zien; Uw gelaat, Heer, wil ik aanschouwen.' Deze woorden uit de intredezang zijn genomen uit een bedevaartpsalm. Het gelaat zien van de Heer, dat is wat de pelgrim doet wanneer hij naar de tempel in Jeruzalem gaat. Daar mag hij in het verborgene het gelaat aanschouwen van God. 'Verberg mij uw Aanschijn niet.' Als ik in de tempel ben, mag dat tot een ontmoeting leiden met U. Deze woorden betrekken wij natuurlijk ook op onszelf, maar aan het begin van de eucharistie worden deze woorden allereerst in de mond gelegd van Jezus. Jezus, die vandaag in de afscheidsrede voor zijn Vader staat en Zich biddend tot Hem wendt, zijn gelaat aanschouwt in het geloof en van Hem alles verwacht. Dat is wat wij hier nu ook gaan doen. We mogen in de Zoon een onmiddellijke ontmoeting hebben met de Vader. We worden in Jezus' onmiddellijke relatie tot zijn Vader opgenomen: 'door Hem en met Hem en in Hem'. Dat bijzondere voorrecht van een onmiddellijke verhouding te hebben tot de Vader, is ons geschonken. De Vader zelf heeft ons lief en neemt ons aan als zijn kind; dat is de genade van ons heilig Doopsel. Daarom is het zo goed, om de zondagse eucharistie te beginnen met de viering van het Doopsel.

Homilie

In dit evangelie beluisteren we een gedeelte uit de afscheidsrede van Jezus. Jezus staat op het punt uit onze wereld weg te gaan en terug te keren naar zijn Vader. Hij staat aan de grens van het leven, Hij staat aan de grens van onze wereld. Dat is ook de situatie van de apostelen en van Maria na Jezus' dood, toen zij zich verzamelden in de bovenzaal. Ze hebben iets van 'ter dood veroordeelden'. Ze zijn als het ware in de cel waar zij hun laatste uur afwachten, want samen met de Meester waren ze gestorven, aan alle aardse illusies afgestorven. Ze waren helemaal vrij, helemaal los van alles, helemaal leeg van zichzelf. Dé ideale gesteltenis om de Geest van de andere wereld te ontvangen, de heilige Geest, de Geest van wie Jezus zegt, dat Hij niet van deze wereld is.

In een grenssituatie verkeerden ook de christenen aan wie Petrus zijn brief schrijft, waaruit de tweede lezing genomen is. Deze christenen waren zo juist gedoopt of bereidden zich voor op het doopsel. Petrus schreef deze brief om hen te bemoedigen. Bemoediging hadden de christenen van die dagen wel nodig, want door christen te worden haalden zij zich de haat op de hals van hun hele omgeving. In die dagen was de overgang naar het christendom een veel pijnlijker en ingrijpender gebeuren dan bijvoorbeeld de intrede in een klooster nu. Als je tot iemand in je omgeving zegt dat je gaat intreden in een klooster, dan staan ze wel verwonderd of misschien zelfs verbijsterd, maar ze zullen je niets doen, ze zullen je niet uitschelden. Toen echter kon je er op rekenen dat je meteen al je familieleden tegen je kreeg en al je kennissen kwijt raakte, ze keerden je de rug toe, je lag er meteen uit. Petrus wist daarvan. Hij had dat al meer meegemaakt, want hij zegt: "Als men u hoont om de naam van Christus." Dat was blijkbaar je deel als je christen werd. Maar hij zegt ook "Wie als christen lijdt, moet zich niet schamen." De goederen konden worden geconfisqueerd, zoals staat in de brief aan de Hebreeën (Heb 10,33-35); van de ene dag op de ander kon je alles kwijt zijn. Er dreigden arrestaties, er vonden folteringen plaats, dat was allemaal aan de orde van de dag. Een echte grenssituatie.

Wat gebeurt er eigenlijk als wij aan de grens staan van ons leven? Hoe ziet die andere wereld er uit, wat kunnen we daarvan verwachten? Jezus zegt: de heilige Geest! De heilige Geest? Wie of wat is dat? Iets onbegrijpelijks, iets wat zich onttrekt aan je geest, zoals de wind, iets geestelijks? Nee, het is God die je door zijn Geest in zijn greep neemt. Dat buitenland waar wij aan de grens staan, bijvoorbeeld in het gebed, of aan de grens van ons leven, of als wij het niet meer zien zitten, is niet een vijandige macht waarvoor wij bang moeten zijn, het is ook niet een onverschillige macht zoals onze welvaartsstaat, waarvan wij wel allerlei weldaden ontvangen maar zonder hart, zonder liefde, nee, de grens van onze wereld, waar wij allemaal terecht komen bij onze dood, is een fijne wereld. Daar mogen we alleen maar alle goeds van verwachten. De Machthebber die daar heerst zorgt beter voor ons, voor onze gezondheid, voor ons geestelijk welzijn, dan de machthebbers van deze wereld. Ja, Hij zorgt beter voor ons dan wij voor onszelf kunnen zorgen.

Jezus vat het in één woord samen: "Vader." Hij heeft er maar één woord voor: "Vader." Wat een vader is voor een klein kind: alles, dat is God voor Jezus en dat is God voor ons. De Vader is alles voor Jezus. En dat wordt in die plechtige redevoering op steeds nieuwe wijzen ingekleurd. Niet Jezus bepaalt het uur, de Vader bepaalt het uur. "Vader, het uur is gekomen." De Vader is de heerlijkheid waarvan de aarde vol is. Er is maar één woord voor, er is maar één naam voor, en dat is niet iets zakelijks, het is niet een ding, een sfeer of iets, nee, het is een 'Gij': Vader. Vol van de glorie van de Vader. Wat is het eeuwige leven anders dan de Vader. "Dat zij U kennen", God de Vader, "en Hem die Gij hebt gezonden", Jezus Christus.

Ook de leerlingen zijn aan Jezus gegeven door de Vader. Het woord dat Hij spreekt, is het woord van de Vader. "Zij hebben Uw woord onderhouden" en "de boodschap die Gij Mij hebt meegedeeld, heb Ik hun meegedeeld." Zelfs Jezus is van de Vader. Jezus is niet van Zichzelf, zoals wij ook niet van onszelf zijn. "Zij hebben naar waarheid erkend dat Ik van U ben uitgegaan." ... "Al het mijne is van U en al het uwe is van Mij." God is alles voor Jezus. Maar wat voor de mensen alles betekent, God, hebben zij de rug toegekeerd, en dat is de zonde. Iedere keer als wij voor de zonde kiezen, keren wij ons af van wat alles voor ons betekent; we keren God de rug toe. En wat is eucharistie anders, dan dat wij ons weer toekeren naar God, die alles voor ons betekent en die opnieuw aan ons alles wil geven wat Hij heeft en wat Hij is. Wat hebben wij toch een fantastische God! Hij wil alles voor ons zijn, en als wij Hem de rug toekeren, dan zoekt Hij middelen om ons weer terug te winnen om opnieuw alles aan ons te kunnen schenken, zodat Hij door kan gaan met alles te geven wat voor ons alles betekent: zijn Zoon, die ook inderdaad alles geeft wat Hij heeft en wat Hij is: zijn leven, om ons op deze manier alles terug te schenken wat wij hebben losgelaten, waar wij zo onverschillig, zo ongevoelig mee zijn omgegaan.

Wat hebben wij een fantastische God! Hij is overal om ons heen. Hij is om ons heen niet als een grote broer die ons alsmaar in de gaten houdt, maar als een Vader die omziet naar ons, om ons te hulp te komen, zodra wij ook maar een verlangen te kennen geven dat wij ons aan Hem willen toevertrouwen. Dat is dan ook wel wat wij moeten doen, ons aan Hem toevertrouwen, om inderdaad alles te krijgen wat Hij ons wil geven: ons geloof. Laten we dan nu ons geloof in God, onze fantastische God, uitspreken.