2e zondag in de paastijd A - 2005

“Ontvang de heilige Geest. Als gij iemand de zonden vergeeft, dan zijn ze ook vergeven; als gij ze niet vergeeft, dan blijven ze behouden.”

Zusters en broeders, meer dan eens belooft Jezus aan zijn leerlingen dat Hij hun zijn Geest zal zenden. Zijn Geest van geloof en kracht en liefde. Hier evenwel belóóft Hij zijn Geest niet, Hij gééft hun Hem, en Hij koppelt daar in één adem vergeving aan. Niet geloof, niet kracht, niet liefde, wel vergeving.

Vergeving. Jezus hamert er voortdurend op omdat Hij genoeg mens is om te weten hoe moeilijk het is. Iemand vergeven, iets vergeven. Van nul af aan herbeginnen, met een propere lei.

Vergeven. Ken je de Spekpater nog? Pater Werenfried van Straaten, de stichter van Oostpriesterhulp, de grootste bedelaar uit de hele kerkgeschiedenis. Hij begon zijn bedeltocht in 1947, dit ten voordele van de zogenaamde volksduitsers die na de oorlog massaal uit Polen, Hongarije, Rusland, Tsjechoslowakije en andere Oost-Europese landen naar het Westen verdreven werden. Veertien miljoen werden er uit hun huizen verjaagd, ongeveer twaalf miljoen van hen bereikten levend het toenmalige West-Duitsland. De nood daar was enorm, ook de hongersnood. In de rest van Europa waren de wrok en het onbegrip al even groot. Maar de Spekpater zette door. In heel Vlaanderen begon hij een bedeltocht, op zoek naar voedsel, kleren en geld. Op het einde van zijn gloedvolle betogen wachtte hij zijn toehoorders op met zijn beroemde bedelhoed. Iedereen gaf wel iets, een paar frank, misschien een klein biljet. Maar een Antwerpse jood legde een onnoemelijk groot bedrag in de hoed. “We zijn allemaal slachtoffers”, zei hij eenvoudig, “en we moeten vergeven.”

Zusters en broeders, dat verhaal van die sterke jood die de Duitse slachting had overleefd en die zonder meer kon vergeven, heb ik tientallen jaren geleden gelezen, maar het is me altijd aan de ribben blijven plakken. Zoals ook dat verhaal van die jonge vrouw vandaag. Ze is islamitisch, maar ze is zoekend en ze voelt zich aangetrokken tot het katholicisme. Toen haar tweede kindje bij de geboorte stierf, liet ze het katholiek begraven. Haar zus was woedend, schold haar na de begrafenis publiekelijk uit, wilde en wil niets meer met haar te maken hebben, verbood en verbiedt haar eigen kinderen nog contact met haar te hebben. Het deed en doet allemaal ondraaglijk veel pijn, bovenop de onnoemelijke pijn om het verlies van haar kind. En toch kan ze twee maanden later niet meer kwaad zijn op haar zus, en in haar hart heeft ze haar al vergeven.

Twee voorbeelden van vergeven, zusters en broeders, vergeven van onverdiende pijn en kwetsuren. Een vergeven dat groot en sterk en goed en méns maakt. Dat is precies wat Jezus met ons voor heeft: dat we mens worden en blijven, groot in geloof en sterk in liefde en in goedheid. Niet alleen ten opzichte van anderen, maar ook ten opzichte van onszelf. Want het kan misschien merkwaardig lijken, maar de eerste aan wie we de zonden moeten vergeven, is aan onszelf. Velen lijken dat niet meer te kunnen. Dat zie je aan het groeiende aantal mensen dat van de ene depressie in de andere sukkelt, en aan het eveneens groeiende aantal mensen dat niet meer wil leven. Mensen die met zichzelf in de knoop liggen, die zichzelf slecht en ondermaats vinden, zo slecht en zo ondermaats dat ze uit het leven stappen omdat ze denken dat ze niet goed genoeg zijn voor dit leven en voor de anderen. Mensen die zichzelf niet kunnen vergeven, mensen voor wie elke kleine misstap een ramp is die elke dag groter wordt. Mensen die niet tegen zichzelf kunnen zeggen: ‘Menslief, ik hou van jou zoals je bent, en ik vergeef je nu al wat je morgen fout zult doen.’

Zusters en broeders, alleen als we onszelf kunnen vergeven, zijn we in staat anderen te vergeven. Ik gaf twee voorbeelden van grootmoedig vergeven naar het voorbeeld van Jezus. Hij die op het kruis kon bidden: “Heer, vergeef het hun, want ze weten niet wat ze doen.” Misschien moesten we dat ook leren zeggen: ‘Heer, maak me sterk genoeg om in te zien dat het niet zo bedoeld was, dat iedereen al eens een slechte dag kan hebben, dat hij of zij me niet echt een loer heeft willen draaien, me niet heeft willen kwetsen, pijnigen, vernederen. En maak me ook sterk genoeg om te zien waar ikzelf in de fout ging, waar ikzelf kwetsende woorden heb gesproken en wrok heb gekoesterd. En maak ons samen sterk genoeg en mens genoeg en gelovig genoeg en liefdevol genoeg om uw Geest over ons te laten komen. Uw Geest van liefde en vergeving.’

Wanneer we dat kunnen, zusters en broeders, wanneer we Gods Geest van vergeving over onszelf en anderen kunnen laten komen, dan belanden we vanzelf in het visioen van liefde en vrede en broederlijkheid waarvan sprake is in de eerste lezing. Het visioen dat belichaamd en beleefd werd door de eerste christenen. ‘Eensgezind leefden ze met elkaar, in geloof en blijdschap van hart, ze loofden God en stonden bij het hele volk in de gunst.’ En onder hen was geen onvrede en geen afgunst en geen nijd. Moge dit ook voor ons zo zijn, mogen ook wij leven naar de woorden waarmee we elke dag bidden, woorden die we van Jezus zelf hebben: “Vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven aan onze schuldenaren. En leid ons niet in bekoring.” De bekoring dat we niet zouden kunnen vergeven. Heer, verlos ons van dat kwade. Amen.